Auteur: Bouke Wouda en Bert Dop
Sommige lezers van dit blad hebben vast wel eens een bezoekje gebracht aan de doopsgezinde kerk aan de Ennekerdijk, misschien bij een rondleiding door Oud-Borne, of op open monumentendag. ‘In zijn heldere eenvoud een intiem kerkje’, zei een van die bezoekers een keer. De kerk is in 1824 gebouwd door de Doopsgezinde Gemeente Borne die toen al bijna een eeuw bijeenkwam in een kerkschuur op de plaats waar nu de tuin van de kerk is. Nog eerder was de inmiddels verdwenen boerderij De Oude Paschen nabij Zenderen een bekende plaats van samenkomst, maar sinds wanneer er gesproken kan worden van een doopsgezinde gemeenschap in Borne, is onbekend. Het oudste document waaruit blijkt dat er in Borne doopsgezinden waren, dateert van 1612, maar eerdere aanwezigheid is aannemelijk.
Uitbreiding en vervolging
Na haar begin in 1525 in Zwitserland breidde de radicale hervormingsbeweging van het doperdom zich snel over Europa uit, ondanks de felle vervolging van de aanhangers wegens ketterij. Als in 1544 de freules Van Beckum de vuurdood vinden op de brandstapel bij Delden, zijn elders al veel wederdopers hen voorgegaan. Hoe moeilijk het is te achterhalen hoe de doperse ideeën in Twente zijn doorgedrongen, bleek recent opnieuw uit het boek ‘Martelaressen van adel’ uit 2018, waarin Henk Boom verslag doet van zijn speurtocht naar de freules.
Aan de dreiging van de inquisitie komt een einde in de gebieden waar na het begin van de 80-jarige oorlog het Spaanse gezag moet wijken. Onder het nieuwe, calvinistische bewind worden doopsgezinden min of meer gedoogd; op die wijze wordt invulling gegeven aan de in de Unie van Utrecht (1584) opgenomen bepaling dat niemand omwille van het geloof wordt vervolgd. Het in de inleiding genoemde document uit 1612 maakt echter duidelijk dat in Twente die verandering niet zonder problemen verliep. Het is dan de tijd van het twaalfjarig bestand. Op 9 april 1609 sloten de Staten-Generaal in Antwerpen voor een periode van twaalf jaar een bestandsovereenkomst met de aartshertogen Albertus en Isabella, die namens de Spaanse koning Filips III over de Zuidelijke Nederlanden regeerden. In artikel III van deze overeenkomst werd bepaald, dat zo lang het bestand zou duren ieder de zeggenschap behield over de gebieden zoals die op dat moment was. Voor Twente resulteerde dat in een vrij complexe situatie. Een belangrijk deel van Twente viel onder het gezag van de Staten van Overijssel en was dus Staats. Oldenzaal daarentegen was in Spaanse handen. Omdat Oldenzaal de belangrijkste stad van Twente was en bovendien als enige in deze regio met stenen muren beveiligd, gaf dat de Spanjaarden een machtspositie die verder reikte dan de stad en het ervan afhankelijke gebied. Van die machtspositie profiteerde ook de rooms-katholieke kerk. In deze tijd zetelde in Oldenzaal de vicaris-generaal Philippus Rovenius, die de geschiedenis in zou gaan als de werkelijke organisator van de herleving van het katholicisme in Nederland. Bij de (Staatse) drost van Twente, Unico Ripperda, kwam Rovenius op voor de belangen van de Twentse katholieken, maar ook drong hij erop aan op te treden tegen de doopsgezinden in Twente: ‘Men sal niet toelaten eenige vergaderingen der Mennonisten ofte wederdopers’, was een van de actiepunten die Rovenius aan de drost voorlegde.
Plakkaat en rekest
Op 3 oktober 1612 vaardigde Unico Ripperda daarop een plakkaat uit, waarin hij verordonneerde niet alleen ‘versamelinghe ende congregatien’ van de ‘scheuwelicke [afschuwelijke] secte der tibben ofte wederdoperen’ met alle mogelijke middelen te verstoren, maar ook de toehoorders gevangen te nemen en de voorganger ‘mitt diligentie sien te attrapperen [betrappen] omme denseluen naer behoeren andere tot [e]en exempel te straffen’.
Een week later, op 10 oktober, kwamen in Borne veertien doopsgezinden uit Almelo, Borne, Enschede en Goor bij elkaar om in een rekest, gericht aan de ‘heeren borgemeysteren ende raedt der stadt Deventer’, bezwaar te maken tegen het plakkaat van de drost van Twente. Zij wendden zich tot het stadsbestuur van Deventer, omdat deze stad voor de burgers van de Twentse steden, bijv. als het ging om schending van burgerrechten, de appèlstad was. Protesteren bij de drost zelf had niets uitgehaald, zo schreven zij, en nu klopten zij aan bij het Deventer stadsbestuur met het verzoek hen te steunen in hun gerechtvaardigde verlangen ‘merder vryheyt tbekomen’.
Delen van het interieur van de Bornse Vermaning
Hoe het precies is afgelopen, is in de archieven niet terug te vinden. Wel is bekend, dat er binnen de Staten van Overijssel ongenoegen was over het feit dat de drost zijn plakkaat had uitgevaardigd zonder de formele toestemming van de Staten. En ook is er een aantekening in het register op de resoluties van de Staten uit 1612, waarin gemeld wordt dat er in de eerstvolgende vergadering op zou worden teruggekomen en dat intussen de doopsgezinden in Twente ongemoeid zouden worden gelaten, maar dat openbare godsdienstoefeningen niet werden toegestaan.
In het rekest van 10 oktober 1612 vinden we onder de ondertekenaars de namen van vier Bornse doopsgezinden: Geryt Toenesen, Tonys Geryts, Hyndryck Gerytzen, en Peter Willemsen. Daarmee zijn zij de oudste ons bekende doopsgezinden in Borne en naaste omgeving.
Afzonderlijke gemeente Borne
De veertien ondertekenaars van het rekest stelden zich voor als vertegenwoordigers ‘der gemente diemen menisten noemt, residerende in desen lande van Twente’. Daaruit blijkt, dat er nog sprake was van één Twentse gemeente van doopsgezinden. Later in de zeventiende eeuw vinden we afzonderlijke gemeenten in Almelo, Borne en Enschede. Wel weten we dat de doopsgezinden in Hengelo aanvankelijk onder de gemeente Borne vallen, maar niet wanneer die zelfstandige Bornse gemeente is gevormd. Daarover zijn twee theorieën.
Als geheel Twente Staats wordt?
De doopsgezinde gemeente Borne zelf ging er altijd van uit, dat zij in 1626 zal zijn gevormd als zelfstandige gemeente. Dat werd gekoppeld aan de verovering in dat jaar van Oldenzaal door Ernst Casimir, waardoor heel Twente Staats werd en er meer vrijheid zou zijn gekomen voor andere godsdienstige richtingen dan de calvinistische staatskerk. Of echter dadelijk al in 1626 het godsdienstig klimaat zoveel toleranter en ontspannener werd dan in de periode daarvoor, kan betwijfeld worden. Ook na 1626 bleef in Twente een zekere dreiging van de Spanjaarden bestaan, doordat deze de nabijgelegen stad Lingen nog stevig in handen hadden. Pas na de verovering van Lingen door de Staatse troepen in 1630, kwam aan deze toestand een eind.
Of door aansluiting bij de Groninger Oude Vlamingen?
Veel waarschijnlijker is, dat de aanleiding tot het ontstaan van een afzonderlijke gemeente in Borne te vinden is in ontwikkelingen binnen het Nederlandse doperdom. Al sinds 1557 deden zich onder de volgelingen van Menno Simons scheuringen voor, die ertoe leidden dat we ook nog in de zeventiende en achttiende eeuw een veelkleurig palet van doopsgezinde stromingen zien. Aan deze verdeeldheid kwam pas in 1811 een eind, toen de Algemene Doopsgezinde Sociëteit werd opgericht. De doopsgezinden in Twente die het rekest van 1612 ondertekenden, behoorden tot de stroming van de (Jonge) Vlamingen. Dat betekende niet, dat zij allen uit Vlaanderen kwamen, maar dat het ging om een afsplitsing die ooit was geïnitieerd door doopsgezinde vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden. Ook degenen van elders die zich bij hen aansloten, werden Vlamingen genoemd.
Eind jaren tachtig van de zestiende eeuw was deze Vlaamse stroming uiteengevallen in Jonge Vlamingen en de strengere Oude Vlamingen. Kenden de Jonge Vlamingen aanvankelijk ook een zekere mate van strengheid, geleidelijk werd dat minder. Dat leidde onder Jonge Vlamingen in de provincie Groningen tot verdeeldheid en in 1628 vormde zich uit hun midden de stroming der Groninger Oude Vlamingen. Deze nieuwe richting werd de strengste onder de doopsgezinde facties.
Ook buiten de provincie Groningen sloten sommige Vlamingen zich bij deze nieuwe, strenge richting aan. In Overijssel was dat het geval in Deventer, Kampen en Twente. In de zeventiende eeuw zien we steeds nauwe contacten tussen doopsgezinden in Deventer en Borne. De gemeente van de Groninger Oude Vlamingen in Deventer is, zo wordt aangenomen, omstreeks 1630 ontstaan. We mogen aannemen dat ook de doopsgezinden in Borne en Hengelo zich in diezelfde tijd bij de Groninger Oude Vlamingen hebben aangesloten, wat een breuk betekende met de doopsgezinden in Almelo en Enschede, die tot de Jonge Vlamingen bleven behoren. In oudere vergaderstukken van de Groninger Oude Vlamingen wordt de nieuwe gemeente in Borne geregeld aangeduid als ‘de gemeente in Twente’. Ook dit wijst erop dat in Borne pas een afzonderlijke gemeente is ontstaan in samenhang met de aansluiting van de doopsgezinden uit Borne en Hengelo bij de Groninger Oude Vlamingen.
Groninger Oude Vlamingen onderscheidden zich niet alleen in hun rechtzinnigheid, maar ook in hun sobere levenswijze en afwijzing van alle opsmuk van de andere doopsgezinden in ons land. Zij kenden strenge voorschriften over kleding en inrichting van hun huizen. De Bornse doopsgezinden bleven deze rechtzinnigheid en sobere levenswijze tot ver in de achttiende eeuw praktiseren.
Contact met Danzig
Niet alleen in Groningen en Overijssel kon men in de zeventiende eeuw Groninger Oude Vlamingen aantreffen, maar ook aan de benedenloop van de Weichsel ten zuiden van Danzig (nu Gdansk). Ondanks de grote afstanden en het moeizame vervoer was er veelvuldig contact tussen al deze gemeenten. Hoe dat ging is geboekstaafd door Hendrik Berends (Hulshof), de bewoner van De Paschen. Hij is geboren in 1664 en werd in 1695 leraar van de Bornse gemeente en in 1710 benoemd tot ‘Oudste’ van de Groninger Oude Vlamingen. Zoals in die tijd door meer oudsten werd gedaan, ondernam hij reizen naar zustergemeenten om contact te onderhouden en ‘verschillende bedieningen te verrichten’.
In die tijd waren de bediening van doop en avondmaal aan de oudsten voorbehouden; later mocht ook de leraar van de gemeente dat doen. Zo vertrok hij op 22 mei 1719 in gezelschap van zijn broer Arend Berends voor een moeizame en langdurige zeereis naar Danzig en ging vervolgens dieper het achterland in waar veel doopsgezinden woonden.
Hij doopte 31 nieuwe leden, was behulpzaam bij de benoeming van twee leraren en ruimde tot ieders tevredenheid zekere tegen een broeder gerezen ‘zwarigheden’ uit de weg. Hij ging voor bij avondmaal en voetwassing, leidde verschillende samenkomsten en preekte voor de gemeenten. Na een afwezigheid van 12 weken keerde hij per postkoets terug in Borne. Op De Paschen kwamen omgekeerd ook wel eens personen uit Polen op bezoek om zich door Hendrik Berends te laten dopen.
Gemeentedeling in 1728
De leden van de gemeente Borne woonden in een wijde omgeving en vooral ook in Hengelo. In 1728 is besloten de gemeente te delen in Borne en Hengelo. Uit de scheidingsacte blijkt dat men in vrede uiteenging. Een clausule meldt: ‘Mocht een van de gemeenten zich door vermindering van het ledental of om andere redenen niet kunnen handhaven, dan kan zij weer in de andere opgenomen worden’. De ‘Armenkas’ bleef tot 1814 buiten de scheiding.
Wolter ten Cate: ‘Wolter-Oom’
Spreken over Hengelo is spreken over Wolter ten Cate. Deze doopsgezinde inwoner van Hengelo was al op jeugdige leeftijd een vooraanstaand man in handel en industrie. Maar waarom was hij in Borne lid van de doopsgezinde gemeente en niet in Hengelo? Geschiedschrijver ds. Heeringa zegt er dit over:
‘Het was uit de overweging dat hij daar niet zo licht tot leraar zou worden verkozen. Een verkiezing waarvoor men niet dan in de uiterste noodzaak mocht bedanken. En die hij voor zichzelf allerminst begeerde, waar hij enigszins zwaar ter tale was en overladen met bezigheden. Het aldus te baat genomen middel hielp hem niet. In 1736 werd hij door de Gemeente Borne naast Berent Arents tot leraar gekozen.’
Hij liet zich naar verluidt keurig om de veertien dagen naar Borne rijden om er zijn preek te houden.
Later werd Wolter-Oom algemeen opziener der Groninger Oude Vlamingen, in welke functie hij tot op hoge leeftijd gemeenten bezocht. Wolter-Oom was blijkbaar wat kort aangebonden, kon het niet goed hebben als men hem tegensprak. Het was daarom voor Borne goed dat hij later veel kon overlaten aan de bekwame liefde-prediker Jan Pol, die van 1766 tot 1807 (mede) leiding gaf aan de gemeente, de eerste dertig jaar naast Wolter-Oom. Van Wolter ten Cate bestaan enige schilderijen, op het mooiste slaat hij de bijbel open, terwijl achter hem rollen linnen zijn afgebeeld. Wolter ten Cate wordt beschouwd als een van de grondleggers van de textielnijverheid, maar heeft zijn troetelnaam mede te danken aan zijn grote inzet voor armenzorg en volksontwikkeling in zijn woonplaats Hengelo.
Verzachte tucht onder Jan Pol
Ook Jan Pol was een linnenreder. Hij gaf leiding aan de gemeente van 1766 tot 1807, de eerste dertig jaar naast Wolter ten Cate, die in 1796 op 95-jarige leeftijd overleed. In deze periode nam het aantal leden af. Sommigen verlieten de gemeente om in overheidsdienst te kunnen treden, wat tot 1798 onmogelijk was voor wie geen lid was van de calvinistische staatskerk. Maar ook kon niet iedereen zich meer vinden in de strikte geloofsregels bij de Groninger Oude Vlamingen. Jan Pol had de tact en het geduld om met deze situatie om te gaan. Hij verzachtte de tucht en schafte bijvoorbeeld de voetwassing af. Een andere traditie, dat het avondmaal bij aanzitting wordt gehouden, wordt tegenwoordig nog in ere gehouden.
‘Leeraarsfonds’
Jan Pol zag in dat het in de toekomst beter zou zijn een gestudeerd man aan het hoofd der gemeente te hebben, die dan natuurlijk ook een salaris moest ontvangen. Daartoe werd een begin gemaakt met de vorming van een ‘Leeraarsfonds’. Er werden vrijwillige bijdragen van de leden gevraagd. Ook van elke erfenis, behalve die van ouder op kind, moest een tiende aan de gemeente worden afgedragen.
In 1809, twee jaar na het overlijden van Jan Pol, leverde het fonds al voldoende rendement om de eerste gesalarieerde predikant aan te stellen: ds. Laurens van Cleeff. Zijn foto is de eerste van de 19 predikantenportretten.
1824: een nieuwe Vermaning
Ds. Van Cleeff werd predikant van een doopsgezinde gemeente die zich sinds kort openlijk mocht manifesteren. Sinds de Bataafse staatsregeling van 1798 was de godsdienstvrijheid grondwettelijk verankerd en alom in het land begonnen doopsgezinden een rol te spelen in het maatschappelijk leven. Naast de schuur waar men sinds een eeuw bijeenkwam, liet de doopsgezinde gemeente in 1824 een nieuw gebouw optrekken dat ook naar buiten toe zichtbaar een kerkgebouw is. De stijl sluit aan bij de traditionele soberheid van de gemeente, maar de voorgevel heeft toch ook een zekere statigheid. Ds. Van Cleeff zal er nog tot eind 1857 de preekstoel bestijgen. Met een dienstverband van 48 jaar kon hij geen onbekende blijven in de kleine Bornse gemeenschap. Een paar jaar geleden ontdekten we dat hij de organisator is geweest van een leesgenootschap en zo ook een rol heeft gespeeld in het culturele leven van het dorp.
Ds. Craandijk, de wandelende dominee
Na ds. Van Cleeff volgt er een reeks van vaak jonge predikanten voor wie de relatief kleine gemeente Borne de eerste standplaats was. Daarbij zijn namen die later een vooraanstaande rol hebben gespeeld in de Doopsgezinde Broederschap, zoals ds. Jacobus Craandijk (1859-1862), die bekend werd door zijn prestigieuze boekenserie “Wandelingen door Nederland met pen en potlood”, verschenen tussen 1875 en 1885. Daarmee droeg hij in belangrijke mate bij aan de groeiende belangstelling voor landschap, geschiedenis en cultuur van Nederland. De literaire kwaliteiten van zijn werk werden zo gewaardeerd dat hij lid werd van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Na Borne was hij jarenlang predikant in Rotterdam en Haarlem.
Delen van het interieur van de Bornse Vermaning
Voorzanger wordt orgeltje
Toen in 1824 de Vermaning werd gebouwd, kwam er geen orgel in. De gemeentezang was altijd geleid door een voorzanger en dat bleef ook in de nieuwe kerk zo. De Groninger Oud-Vlaamse oorsprong verloochende zich niet. Streekhistoricus A.C. Meijling schrijft: ” Meer dan veertig jaar heeft men in deze kerk, gelijk in vele andere, psalmen en godsdienstige liederen gezongen zonder orgelbegeleiding. Op 25 januari 1866 stelde broeder W. van Cleef de kerkenraad voor een orgel aan te schaffen. Wist een in Amsterdam woonachtige, maar aan leden der Doopsgezinde Gemeente Borne verwante dame van dit voorstel, of kwam zij geheel uit zichzelf op deze gedachte? Hoe het zij, in hetzelfde jaar 1866 bood de weduwe Salm-Stenvers uit Amsterdam een huisorgeltje (een z.g. seraphine orgel) ten geschenke aan, welk aanbod gaarne werd aanvaard. Broeder A.C. van Cleef bespeelde het orgel tijdens de godsdienstoefeningen.”
Om het geluid van het kleine orgeltje meer tot zijn recht te laten komen, schonk broeder J. Bussemaker Tzn. in 1870 een orgelbalkon met opgang.
Van orgeltje naar Haupt-orgel
Toen bleek waarschijnlijk nog duidelijker dat in een kerk een echt kerkorgel hoort. De kerkenraad was van mening dat bij het geschenk van broeder Bussemaker een waardiger orgel paste. In 1871 wordt in Amsterdam een tweedehands kabinetorgel gekocht, maar al in 1884 geeft men C. Haupt und Sohn te Ostercappeln (Westfalen) de opdracht een geheel nieuw orgel bouwen, waarschijnlijk naar voorbeeld van de gemeente Hengelo, waar een paar jaar eerder een Haupt-orgel was geplaatst. De uitgave van 1550 gulden betekende een gewichtige beslissing voor de kleine gemeente, maar tot op heden kunnen wij er ons over verheugen dat men die genomen heeft. Een rapport van vakgenoot H.G. Holtgräve uit 1885 is te aardig om hier niet aan te halen: “Ondergetekende, uitgenodigd door het Kerkbestuur der Doopsgezinde Gemeente te Borne om het nieuw gemaakte orgel in de Kerk van deze Gemeente te onderzoeken heeft hiermede de eer het volgende rapport uit te brengen. Het orgel door de Heeren E. Haupt en Zn. vervaardigd is niet alleen getrouw en deugdelijk in al zijne deelen volgens bestek, maar tevens zeer netjes en solide uitgevoerd.
Ofschoon ik mij met de Duitsche intonatie niet geheel verenigen kan omdat die mij te scherp of sterk klingt, is zij toch in alle stemmen gelijkmatig en goed. Van buitengewone schoonheid noem ik het Harmonium met zijne egalen, ronden en liefelijke toon. Hiermee kan ik niet anders dan de maker van dit orgel ten zeersten aanbevelen tot het vervaardigen van dergelijke Kunstwerken. Ik acht mij gedrongen het Kerkbestuur geluk te wenschen met de aanwinst van dit orgel voor hun Kerkgebouw.
Deventer, 14 maart 1885. H.G.Holtgräve.”
In al zijn bescheidenheid is het nog altijd een mooi instrument, dat als een van de weinige Haupt-orgels vrijwel origineel is gebleven en dan ook de status van rijksmonument heeft gekregen. Meer dan een halve eeuw was Rudolf ter Brake de vaste organist; hij kon het orgel heel melodieus laten zingen, met een heldere, maar zeker niet scherpe klank.
De rijke tijd
Het aantal leden van de gemeente was nooit erg groot maar door een combinatie van sober leven en ondernemingslust was een deel van hen tot welstand gekomen. Men wilde dat ook wel laten blijken en zo werd in 1914 de oude pastorie in het centrum, die nog het aanzien van een dorpse boerderij had, vervangen door een royale, eigentijdse woning voor de predikant. Deze stond tegenover hotel De Keizerskroon, de huidige modezaak Leurink. De blauwdrukken tonen een fraai Jugendstil-herenhuis. De dominee woonde op stand.
Veel aanknopingspunten met de eenvoudige levenswandel van de Groninger Oude Vlamingen bood dit niet meer. In de oorspronkelijk zo strenge gemeente had de vrijzinnigheid vaste voet aan de grond gekregen. Het modernisme, dat in de Nederlands Hervormde kerk was ontstaan, kreeg onder doopsgezinden grote aanhang, ook in Borne.
De Russische revolutie en de crisistijd in de dertiger jaren betekenden voor de meer welvarende leden veelal vermogensverlies en daarmee komt er een einde aan de ‘rijke tijd’, ook voor de financiën van de gemeente.
Onderduikers
In 1940 deed de eerste vrouwelijke predikant haar intrede in Borne: ds. Leignes Bakhoven. De jonge, ongetrouwde dominee had een zee van ruimte in de nieuwe pastorie en daar wist zij inventief mee om te gaan: ze bood er een schuilplaats aan Joden en andere onderduikers, terwijl ze ook inkwartiering had van een Duitse officier. Er deden zich penibele situaties voor, maar alles is goed afgelopen.
Na de oorlog wilde ds. Leignes Bakhoven van eerbetoon niets weten. Ze zei eenvoudig: “Het kwam op mijn weg”. Na haar dood is ze onderscheiden door inschrijving in het Yad Vashem register, de hoogste onderscheiding van de staat Israël. Penning en oorkonde zijn na haar dood aan de doopsgezinde gemeente geschonken. De bezettingsjaren in de pastorie zijn in 2013 beschreven in het boek ‘Ontduiken en Onderduiken, verhalen van Joden in Borne’, door Annette Evertzen en Stevine Groenen, een uitgave van de Stichting Verborgen Geschiedenis Borne.
Combinatie met Almelo
Het bekostigen van een eigen predikant werd voor de kleine gemeente steeds bezwaarlijker. In 1960 gingen de Gemeenten Almelo en Borne een combinatie aan die gezamenlijk een predikant aanstelde. Als eerste was dat ds. S. Gosses (1960-1967). Hij was de laatste predikant die in Borne tevens de functie vervulde van secretaris van de kerkenraad. De kerkenraadsvergaderingen notuleerde hij op een onnavolgbare, humoristische manier. Eind jaren zestig is uitvoerig overlegd door alle Twentse gemeenten, verenigd in de Ring Twente, om tot een fusie te komen. De tijd bleek er nog niet rijp voor. Met uitzondering van Borne hadden de gemeenten ook nog zo veel leden dat het om die reden niet nodig was.
Kerkbrand
Op 28 december 1983 was Oud Borne in rep en roer. Een medewerker van een houtwormbestrijdingsfirma liet op de zolder van de kerk een looplamp vallen en de dampen van het bestrijdingsmiddel vatten ogenblikkelijk vlam. De veroorzaker kon – hoewel lelijk verwond – nog juist ontsnappen en een enorme rookwolk alarmeerde de omwonenden. Die konden de inventaris naar buiten slepen nog voordat de brandweer het vuur kon smoren. Maar het dak was verwoest en er ontstond zware waterschade aan het interieur en vooral aan het orgel. Kerk en orgel waren al wel rijksmonumenten geworden maar dit leverde nog niet de financiële ondersteuning op die nu dringend nodig was.
In de zomer van 1984 is voortvarend met het herstel van kerk en orgel begonnen. Al eind 1984 kon een keurig gebouw in gebruik worden genomen, met een grondig gerestaureerd orgel en voorzien van centrale verwarming.
De uitgebreide renovatie werd maar ten dele door de verzekering betaald omdat ook achterstallige zaken waren aangepakt. De vrijwillige bijdragen van de leden konden de ontstane tekorten op de jaarrekening niet meer dekken.
Samenwerken? Fusie?
De zorgen om een krimpende gemeente overeind te houden moesten wel leiden tot verdergaande samenwerking, maar het was moeilijk een begin te maken. Toen de doopsgezinde gemeente Twente-Oost (ontstaan uit fusie van Hengelo en Enschede) haar kerk in Hengelo verkocht, stelde Borne voor de diensten die tot dan toe in Hengelo werden gehouden voortaan gezamenlijk in Borne te houden. Zo begon een proces van naar elkaar toegroeien: eerst zeven maal per jaar, gaandeweg meer.
Intussen werden kerk en inventaris in 2002 ondergebracht in “Stichting De Bornse Vermaning”, een zorg minder voor de gemeente en wellicht makkelijker bij gesprekken met de andere gemeenten over verdergaande samenwerking. Die begon in 2003 met een gemeenschappelijke dienst voor alle Twentse gemeenten op iedere eerste zondag van de maand. Toen ds. Thijink van Twente-Oost in 2005 met emeritaat ging, werd ds. Koornstra van Almelo en Borne fulltime predikant voor de drie gemeenten gezamenlijk. Fusiebesprekingen begonnen. In Borne gebeurde eigenlijk al niets meer waaraan niet ook de andere gemeenten deelhadden. Bijbelkring, repetities van de cantorij, kerkdiensten en gemeenteavonden – ze waren allemaal Twente-breed. Verdere besprekingen maakten duidelijk dat Borne en Twente-Oost gingen fuseren maar dat Almelo zelfstandig zou blijven.
Sinds de fusie
Zo werd op 31 december 2008 feitelijk invulling gegeven aan de clausule in de Acte van Deling van 1728. Onze voorzaten hadden niet kunnen denken dat die na krap driehonderd jaar nog in werking zou treden. We zullen in het midden laten of Hengelo in Borne terugkeerde of andersom. De fusie is in goede harmonie verlopen, maar betekende het einde van het bijna 400-jarig bestaan van de zelfstandige Doopsgezinde Gemeente Borne. Maar de activiteiten gaan onverminderd door, want de kerk aan de Ennekerdijk is nu het onderkomen van de Doopsgezinde Gemeente Twente Zuid-Oost, die nog wel veel leden heeft in de gebieden van de vroegere gemeenten Enschede en Hengelo, maar geen kerken meer. Samen met de doopsgezinde kerk aan de Grotestraat in Almelo is de Bornse Vermaning nu een thuis voor alle Twentse doopsgezinden, die een open en actieve gemeenschap vormen van leden, vrienden en belangstellenden, waar ieder zijn eigen weg in geloofszaken mag vinden en velen proberen te leven volgens de laatste regel van het wandbord in de Vermaning: ‘Daden gaan woorden te boven’.
Ennekerdijk, hoek Brinkstraat
Toen de mooie pastorie in het centrum moest wijken voor een zakelijk dorpshart, is in de jaren zestig in de tuin achter de Vermaning een nieuwe pastorie gebouwd. Eenmaal klaar bleek die echter overbodig door de samenwerking met Almelo. Het huis wordt nu alweer jarenlang bewoond door Gé Nijkamp, een kenner van Oud-Borne bij uitstek. De vierkante Bentheimer put moest voor deze nieuwbouw wijken en is herplaatst in de tuin opzij van de kerk, waar tot dan toe de herinnering aan de oude kerkschuur voortleefde in de kosterswoning. Maar deze is afgebroken en ook de oude juttepeer moest het loodje leggen. In 2019 zijn twee jonge exemplaren geplant, als invulling voor een cadeau aan Benno Lucas, die jarenlang penningmeester was van de Doopsgezinde Gemeente Borne en daarna van Stichting De Bornse Vermaning. We hopen eens na een kerkdienst weer jutteperen te kunnen oogsten, zoals Gé Nijkamp vertelde dat vroeger wel gebeurde.
Enkele bezittingen van de Doopsgezinde Gemeente Borne bevinden zich nu in museum het Bussemakershuis, een stukje eerder aan de Ennekerdijk, dat mooi laat zien hoe een doopsgezinde linnenreder vroeger woonde en werkte. En op de hoek van de Ennekerdijk en de Brinkstraat getuigt de Bornse Vermaning als een levend monument van het gemeenteleven der doopsgezinden. Dankzij de betrokkenheid van alle generaties die het gebouw gebruikten en nog steeds gebruiken, is het gebouw goed onderhouden. Het zal hopelijk nog lang zijn functie blijven vervullen op een wijze die past bij deze tijd.
Bronnen
• Historisch Centrum Overijssel, vestiging Deventer,Stadsarchief Deventer, ID 0691, Schepenen en Raad van de stad Deventer, periode Republiek, inv. nr. 360.
• Historisch Centrum Overijssel, vestiging Zwolle, toegang nr. 0207.1, Archief van de Doopsgezinde gemeente te Borne, 1719-1940, inv. nrs. 1 en 4.
• S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland. Van derzelver ontstaan tot dezen tijd, uit oorspronkelijke stukken en echte berigten opgemaakt (2 dln; Leeuwarden/ Groningen, 1842).
• B. Dop, ‘Verborgen verleden op de zolder van de Bornse vermaning. Een negentiende-eeuws leesgezelschap’, in: Doopsgezinde Bijdragen 45 (2019), 257-270.
• S. Groenveld, Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621. De jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Hilversum, 2009).
• S. Groenveld, Unie – Bestand – Vrede. Drie fundamentele wetten van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Hilversum, 2009).
• G. Heeringa (red.), Uit het verleden der Doopsgezinden in Twenthe (Borne, [1934]).
• H.C. Hulshoff, ‘Groninger Oude Vlamingen in de eerste helft van de achttiende eeuw (Borne, en de van Zenderen/Borne afkomstige familie van Hendrik Berendsz Hulshoff’, in: Doopsgezinde Bijdragen 18 (1992) 53-82.
• J.I. Israel, De Republiek 1477-1806 (Franeker, 2001, 5e dr.).
• B. Rademaker-Helfferich, Een wit vaantje op de Brink. De geschiedenis van de Doopsgezinde gemeente te Deventer (Deventer, 1988).
• S. Zijlstra, Om de ware gemeente en de oude gronden. Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675 (Hilversum/Leeuwarden, 2000).
Fotoverantwoording
De gebruikte afbeeldingen komen alle uit het bezit van de Doopsgezinde Gemeente Twente Zuid-Oost en het bezit van de Stichting De Bornse Vermaning.
Dit artikel is een bewerking van teksten op de website van de doopsgezinde gemeente die oorspronkelijk door Sietse van der Meulen waren geschreven.
Markelo – Enschede, februari 2021 Bouke Wouda en Bert Dop
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2021-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)