Boorn & Boerschop 2019-03: Oet de tied komn in Boorn en Jan Eagenwies

geplaatst in: Boorn & Boerschop, Publicatie | 0

Auteur: Gerard Vaalt

Voor veel belangrijke momenten in het leven waren er vaste gebruiken waarbij noabers een rol speelden. Bijvoorbeeld het ‘brulfteneugn’, of als getuige meegaan naar het gemeentehuis voor aangifte van een geboorte of overlijden. Vaste gebruiken waren er ook bij uitvaartverzorging. Rituelen en gebruiken veranderen met de tijd. Omdat er in dit blad nog niet over rituelen bij overlijden en uitvaartverzorging is geschreven, heeft de redactie Gerard Vaalt gevraagd en bereid gevonden op papier te zetten wat hij weet over de Bornse tradities en de veranderingen die in de loop der jaren zijn opgetreden. Gerard had diverse bestuursfuncties bij Begrafenisvereniging Sint Barbara. Daarnaast was hij voorzitter van de Federatie Katholieke Begrafenisinstellingen en van het Landelijk Samenwerkingsverband Uitvaartverenigingen zonder Winstoogmerk. Gerard Vaalt werd in Borne geboren op 23 mei 1930 en overleed in Almelo op 17 februari 2019. De redactie plaatst dit artikel in overleg met zijn familie.

Afb. 01 Gerard Vaalt

Zorg door de noabers

In vorige eeuwen waren mensen veel meer op elkaar aangewezen. Er was geen verzorgingsmaatschappij. Van wieg tot graf, of men daar nu zin in had of niet, het hoorde dat je voor elkaar zorgde en het was ook noodzakelijk. Voorzieningen waren er nauwelijks. Het was dus de normaalste zaak van de wereld of, zo u wilt, in de noaberschop.

In vroegere jaren was uitvaartverzorging vooral een taak van familie, vrienden en niet in de laatste plaats de buren. De noabers hadden een belangrijke taak, die per streek en per noaberschop verschilde. Wanneer er iemand in de noaberschop was overleden, kwamen de noabers, met name de mannen, bijeen in het huis van de overledene. Daar werd in gezamenlijk overleg een aantal zaken geregeld. De gebruiken rond overlijden en begraven werden per generatie doorgegeven en zo wist iedereen wat er gedaan moest worden. Er waren geen formele organisaties, behalve de kerk dan, die een rol speelden. De noabers regelden alles met betrekking tot de uitvaart. Voor zover noodzakelijk zorgden ze ook voor het dagelijks reilen en zeilen in en om het sterfhuis of op de boerderij.

Rituelen

Doodanzegn en groovn neugn

De belangrijkste taak die het eerst moest gebeuren, was het zogenaamde ‘doodanzeggn’. De noabers moesten familie, verderaf wonende vrienden en bekenden persoonlijk op de hoogte brengen van het overlijden. Naaste buren werden op de hoogte gebracht door het bericht mondeling van huis naar huis door te geven. Hetzelfde ritueel volgde nogmaals, maar dan in veel grotere omvang zodra bekend was wanneer de uitvaart en begrafenis zouden plaatsvinden. Het eigenlijke ‘groovn neugn’. Wie van de noabers het ‘doodanzeggn’ en ‘groovn neugn’ voor zijn rekening nam, werd bepaald aan de hand van het zogenaamde ‘breefke trekkn’. Uit een pet of bus trokken vier à vijf noabers om beurten een briefje dat aangaf welke taak ze toebedeeld kregen.

De noaberplicht kon soms een zware last leggen op de schouders van de noabers. Men kon de pech hebben dat de gezinnen die geïnformeerd moesten worden, buiten de parochie- of gemeentegrens woonden. Dat betekende in een niet-gemotoriseerde wereld, kilometers lopen, of als men er kan over beschikken, met paard en wagen. De tijd die daar aan besteed werd, kon men niet werken met als gevolg derving van inkomsten. Er werd dan ook weleens geruild, maar dat kon eigenlijk niet zonder gezichtsverlies tegenover de nabestaanden. Nadat de noaber zijn taak had volbracht, ging hij meestal naar het sterfhuis om de aldaar aanwezige naasten op de hoogte te brengen van zijn wederwaardigheden. De mannen waren dikwijls vermoeid. De borrel die dan werd aangeboden verzachtte het leed een beetje.

Wassen en ‘verhennekleedn’

De vrouwen van de naaste noabers hadden de taak de overledene te wassen en te ‘verhennekleedn’. Men diende de overledene het doodskleed aan te trekken. Deze doodsklederen behoorden in vroegere tijden tot de uitzet van ieder pas getrouwd echtpaar en werden in de linnenkast bewaard. Een belangrijke rol in het traject vervulden de ziekenzusters zoals zuster Prudentia van de Zusters van Liefde van het klooster in de Stationsstraat en in latere jaren de zusters Meijer en Mol van het Gele Kruis. Zij waren behulpzaam bij het afleggen van de overledene. Ook zij die de kist brachten per trekkar werden dikwijls gevraagd te helpen bij het in de kist leggen van de overledene. Niets was de mens toen vreemd.

Afb. 02 Lijkkoets met paarden en dragers. Zoals toentertijd gebruikelijk een zwarte koets en paarden met zwarte dekkleden en zwarte leidsels

Thuis opbaren

De overledene werd thuis opgebaard. Zolang de overledene thuis was, waren de gordijnen gesloten. Ook bij overlijden in het ziekenhuis werd de overledene, als het enigszins mogelijk was, op de dag van overlijden opgehaald en thuis opgebaard. Bij extreem warme dagen is het meerdere keren voorgekomen dat de overledene eerder werd begraven vanwege de reeds ingezette ontbinding van het lichaam. De uitvaartceremonie of de uitvaartmis in de kerk vond dan enige dagen later plaats, waarbij de genodigden ook aanwezig waren. Als misdienaar in de St. Stephanuskerk heb ik dit enkele keren persoonlijk meegemaakt.

Doodnboer en doodndreagers

Op de dag van de begrafenis was het de taak van de noabers de lijkkist met de overledene naar de kerk en vandaar naar het kerkhof te vervoeren. De lijkwagen, meestal een boerenwagen, werd gereden door de zogenaamde ‘doodnboer’, zoals de noabers die de kist de droegen ‘doodndreagers’ werden genoemd. Drie avonden, van overlijden tot begrafenis, werd er aan huis de rozenkrans en verschillende litanieën gebeden.

De begrafenis

Op de dag van de begrafenis werden familie, noabers en verdere genodigden verzocht naar het sterfhuis te komen om vandaar uit de overledene lopend te begeleiden naar de parochiekerk en het kerkhof. Als voorbeeld: het sterfhuis staat aan de uiterste rand van de parochiegrens, bijvoorbeeld in Azelo. Het is november, koud, nat guur weer. Men moet naar het sterfhuis. Er zijn geen verharde wegen. ’s Morgens om 9.00 uur is de uitvaartmis. Dat betekent, lopend naar het sterfhuis, vandaar drie kwartier lopen naar de kerk. Anderhalf uur requiemmis, naar het kerkhof en terug naar het sterfhuis. Kortom, men moest uren uittrekken voor een begrafenis.

De kist werd op het gedolven graf gezet en neergelaten in de aarde. Bloemen waren er hoegenaamd niet. Na de gebruikelijke bewieroking en zegening, werden hol klinkend enige scheppen zand op het deksel van de kist geworpen door de priester.

De kosten

Na de begrafenis ging de ‘ansprekker’ met de pet rond om de kosten van de begrafenis te dekken. Mocht er een financieel overschot zijn, dan werd dat bij een volgende begrafenis wel verrekend met de noabers.

Begrafenisverenigingen

Borne kende in vorige eeuwen meerdere noaberschoppen, o.a. het Tichelweark, de Lemerij, ’n Bolkshook, ’n Zwartn hook, ’t Hesseler en ’t Boornse
veld. Zij hadden geen statuten, huishoudelijk reglement of contributiesysteem. In Hertme bestond alleen een lijkwagenvereniging die zorgde voor het vervoer van de overledenen.

Afb. 03 Begrafenisstoet in de Prins Bernhardlaan. Op 30 oktober 1939 werd onder grote belangstelling het stoffelijk overschot ter aarde besteld van de bij een verkeersongeval noodlottig om het leven gekomen wethouder Dirk van Leeuwen. Bron: Beeldbank gemeentearchief Borne

De begrafenisvereniging Helpt Elkander is opgericht in 1913 door bewoners van de zogenaamde ‘rooie lap’ (Deldensestraat). Ze is daarmee de oudste begrafenisvereniging in Borne. De oprichters wilden voorkomen dat hun leden voor de consequenties van de hoge kosten van een begrafenis kwamen te staan. Deze lasten en het enorme verschil in de wijze waarop de uitvaart voor een welgestelde en een minder bedeelde werd uitgevoerd, maakte de roep om een uniforme begrafenis voor iedereen, die tevens ook betaalbaar moest zijn, sterker.

In de loop der tijd zijn het Tichelwerk, ’n Bolkshook en ’n Zwatn hook opgegaan in begrafenisvereniging St. Joseph. ’t Hesseler bleef zelfstandig. De Lemerij is eind jaren ’60 opgeheven. Vanuit ’t Boornse veld en de Katholieke Arbeiders Beweging is in 1932 de R.K. begrafenisvereniging Sint Barbara opgericht.

Langzamerhand verdween de onderlinge noaberhulp en daarvoor in de plaats kwam georganiseerde ondersteuning bij overlijden door een begrafenisvereniging. Het zogenaamde aanzeggen bleef nog, maar raakte na de Tweede Wereldoorlog ook in onbruik. De meeste berichten werden middels rouwkaarten per post verzonden en voor een eerste snelle berichtgeving werd meer en meer gebruik gemaakt van de telefoon. Niet meer de directe buren zorgden voor de overledene en de begrafenis maar plaatsgenoten die dienstbaar wilden zijn, nog steeds kleinschalig, maar wel georganiseerd. Uiteindelijk bleven in Borne twee begrafenisverenigingen over: Helpt Elkander en Sint Barbara.

Ook veranderden de gebruiken bij begraven. Bijvoorbeeld: van de RK-kerk naar kerkhof werd de rouwstoet vooraf gegaan door de koster. In Borne was dat lange tijd koster De Boer. Hij liep met het kruis van de kerk waar de uitvaartmis plaatsvond, daar achter de priester en misdienaars met wierookvat en wijwateremmer. Hierna werden de aanwezigen uitgenodigd voor de koffietafel in één van de plaatselijke horecabedrijven.

Begraven door een vereniging

Bij Sint Barbara kon men zich verzekeren voor een begrafenis in een klasse. Hoe lager de klasse, des te eenvoudiger de begrafenis:
Derde klasse: uitvaartmis om 9.00 uur, één priester, vier misdienaars, altaarbekleding zwart met zilveren biezen.
Tweede klasse: uitvaartmis om 9.30 uur, één priester, zes misdienaars, altaarbekleding zwart met gouden biezen.
Eerste klasse: uitvaartmis om 10.00 uur / 10.30 uur, drie priesters, tien misdienaars, altaarbekleding zwart met gouden biezen en zwarte gordijnen met gouden biezen rondom en achter het altaar.

Naast de aansprekker’ (de uitvaartleider) en de ‘draegers’, hadden verenigingen ook bodes. Deze mannen haalden maandelijks de contributie op bij de leden. Zij gaven ook de gezinsuitbreiding en een eventuele verhuizing door aan de penningmeester. Tevens zorgden ze voor de aanwas van nieuwe leden. Tot 1974 haalden de bodes van Helpt Elkander maandelijks de contributie op bij de leden. Vanaf dat jaar werd betalen per acceptgiro ingevoerd.

Bij Helpt Elkander werden in de jaren ’50 voor leden en hun gezinsleden onderstaande voorzieningen betaald: een lijkauto en twee volgauto’s, een vurenhouten kist tot ten hoogste ƒ 65,–, 35 rouwbrieven tot ten hoogste ƒ 14,50, algemeen graf tot ten hoogste ƒ 12,50, het grafdelven tot ten hoogste ƒ 10,–.

Afb. 04 Dragers

Samenwerking tussen de verenigingen

In 1956 waren de eerste gecombineerde vergaderingen tussen Helpt Elkander, St. Joseph en St. Barbara over de kosten van lijkwagen en volgrijtuigen. Dit werd in gezamenlijk overleg contractueel vastgelegd en aan de ‘stalhouders’ fa. Konink en fa. Spekschate voorgelegd en door hen geaccepteerd. Ook de vervanging van de lijkkoetsen en volgrijtuigen door rouw- en volgauto’s kwam ter sprake. Intussen veranderde er ook één en ander in de gebruiken. Bij Sint Barbara werd het voorbidden in de kerk ingekort. De derde klas uitvoering uitvaartmis verdween. Alles werd tweede klas uitvoering: de uitvaartmis, de grafplaats en het vervoer over de weg van kerk naar de begraafplaats. De eerste klas bleef bestaan.

In 1965 hadden de gezamenlijke uitvaartverenigingen gesprekken met de gemeente om te komen tot de bouw van een aula. Opbaring thuis werd steeds moeilijker of zelfs onmogelijk, mede vanwege beperkte ruimte in nieuwbouwwoningen. Over het algemeen verliepen de contacten soepel tussen de verenigingen. Zo niet in 1970. In dat jaar werd door Sint Barbara de aula in de Theresiakerk gerealiseerd en in gebruik genomen. Dat de vereniging de kosten van een opbaring in de aula in haar voorzieningenpakket opnam en de leden dit dus niet extra hoefden te betalen, werd haar door een zustervereniging kwalijk genomen. Hierdoor werd het overleg opgeschort. De andere uitvaartvereniging wilde geen gebruik maken van deze aula en bracht haar overledenen naar de aula van Smelt in Hengelo. Toch is in 1976 een commissie ingesteld om te onderzoeken om te komen tot een gemeentelijke aula. Dit had de steun van alle verenigingen, inclusief Hertme. Deze voorziening is niet tot stand gekomen. In 1978 heeft Sint Barbara een aula in de Stephanuskerk gerealiseerd, zij het zeer primitief. In 1986 werd het geheel verfraaid en was het functioneel goed te gebruiken dankzij de koeling welke door bemiddeling van huisarts G. Talsma werd verkregen. In 1991 werd opbaring thuis ook mogelijk door aanschaf van een koelplaat. Bij Helpt Elkander vonden de opbaringen plaats in het Dijkhuis. Rond 1990 besloot de vereniging een eigen mortuarium te bouwen aan de Bekenhorst.

In1994 vonden de eerste besprekingen plaats met Sint. Joseph om tot meer samenwerking te komen. Dit heeft geleid tot volledige overgang van Sint Joseph naar Sint Barbara. De statuten werden aangepast aan de Wet Natura Uitvaartverzekeraars. Dat was en is (uiteraard) verplicht maar vooral ook om geen juridisch afdwingbare rechten en verplichtingen te hebben, maar op basis van moraal en fatsoen invulling geven aan het verzorgen van een uitvaart.

Concurrentie

Inmiddels zijn de commerciële verzekeraars zeer actief om naast het pakket voorzieningen dat de verenigingen bieden bijverzekeringen af te sluiten zodat bijkomende kosten ook gedekt zijn. Dit vraagt van de plaatselijke bestuurders alert te zijn in alle opzichten. Zij zijn nog steeds de vrijwilligers welke pro deo dit werk doen. Vergaderingen van Sint Barbara werden in het verleden zelfs op zondagmorgen gehouden in verband met de banen van meerdere bestuurders. Dragers kregen een kleine vergoeding, de zogenaamde aalmoes.

Afb. 05 De begraafplaats aan de Oude Almeloseweg in Borne. Linksonder het van oorsprong protestantse deel en rechtsonder het katholieke deel. Rechtsboven het nieuwe gedeelte. Bron: www.begraafplaatsborne.nl

Begraafplaatsen in Borne

Oorspronkelijk werden protestanten en katholieken naast of in de kerk begraven. In Borne dus naast de Oude Kerk in oud-Borne en bij de voormalige RK waterstaatskerk aan de Koppelsbrink. De joodse begraafplaats lag oorspronkelijk aan de Burenweg en is later verplaatst naar de Twijnerstraat. Daarnaast is er nog een begraafplaats aan de Deldensestraat. Hier werden toentertijd mensen begraven die geen lid waren van een geloofsgenootschap of geen vaste woon- of verblijfplaats hadden.

Toen de wetgeving omtrent begraven bij en in kerken strenger werd, zijn NH en RK begraafplaatsen aangelegd aan de Oude Almeloseweg. Destijds een
flink eind uit de bebouwde kom. Het oudste graf van de NH begraafplaats dateert uit 1886. De kerken waren eigenaar van de grond en dus ook verantwoordelijk voor het onderhoud. De NH kerk heeft de grond in 1968 aan de gemeente verkocht.

Belast met het onderhoud van het RK begraafplaats aan de Oude Almeloseweg was de ‘doodgreawer’. Naast het delven van graven, onderhield hij ook de toegangsweg en de paden op het kerkhof, dat toen nog eigendom was van de Sint Stephanusparochie. In 1974 kocht de gemeente voor een bedrag van ƒ 1,-de katholieke begraafplaats en voegde deze vervolgens samen met de NH-begraafplaats. Tegelijkertijd vond uitbreiding plaats. Bij de verkoop van de katholieke begraafplaats werd afgesproken dat de bestaande graven van voor september 1975 onaangeroerd blijven tot het jaar 2050. De beheerder, Marinus de Graaf, kwam in dienst van de gemeente. Nadien werd het onderhoud verzorgd door zijn zoon Henk. De oude gedeelten van beide begraafplaatsen zijn nog heel goed te herkennen. Bij binnenkomst ligt aan de linkerkant het oude hervormde gedeelte. Aan de rechterkant is de toegangspoort van het oude katholieke gedeelte, met even verderop de Calvarieberg.

Afb. 06 De Calvarieberg is rond 1932 opgericht en ligt op het oudste gedeelte van de begraafplaats. De Calvarieberg, of ook wel kruisberg genoemd, is de oorspronkelijk buiten Jeruzalem gelegen heuvel waar Jezus gekruisigd werd. Op de berg staat een Christusfiguur aan het kruis met drie zandstenen beelden er omheen. Aan de voet van de berg zijn de graven van overleden pastoors uit Borne.

Noot

  1. Zoals in de inleiding vermeld, heeft de redactie de heer Vaalt gevraagd zijn kennis rond begraven in Borne op papier te zetten. Hij bekleedde tussen 1957 en 2008 diverse functies bij begrafenisvereniging Sint Barbara. De redactie heeft tevens gebruik gemaakt van informatie destijds vermeld op de website van Helpt Elkander. Tekstbewerking is verzorgd door Anja Tanke en Hans Nijhof.

Jan Eagenwies

Afb. 07 Jan Eagenwies
Afb. 08 Oproep

(–> naar PDF versie van deze publicatie)

(–> naar inhoudsopgave 2019-03)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)