Auteur: G.A.B. Nijhuis
Inleiding
In een eerder artikel hebben we al kennis gemaakt met Lambert Joost van Hambroick jr. n.l. als vaandrig en luitenant. Een brief uit 1783 van deze Lambert Joost van Hambroick, mogelijk vanaf 1748 woonachtig op Weleveld, aan Hendrik Jan Bos (landrentmeester van Twente) te Oldenzaal, geeft ons o.a. een beeld hoe het er politiek gezien toen in Twente aan toe ging. Hendrik Jan Bos als verwalt (= plaatsvervangend) landrentmeester van Twente diende ook zorg te dragen dat de belasting voor de Ridderschap en Steden (de Overijsselse regering) werd ingevorderd. Met Joan Palthe uit Oldenzaal en Van Hambroick sloot hij enige accoorden over deze inning. Deze accoorden geven ons een beeld van de functies die Lambert Joost uitoefende, en hetgeen hij daarvoor opstreek. Een volgend artikel zal dit uitgebreider belichten. Toentertijd was er nog geen telefoon, laat staan e-mail, om elkaar te kunnen informeren. Daarom was er (veelvuldig) briefcontact. Een brief, die ook de politieke toestanden van die tijd beschrijft, is bewaard gebleven in het stadsarchief van Oldenzaal (Lit. 1).
De politieke situatie
Om het onderstaande artikel beter te kunnen begrijpen is eerst een kleine inleiding, in grote stappen, nodig. Het patriottisme wordt daarbij misschien wat uitgebreid behandeld. Dit is echter wel nodig om de later te behandelen brief te begrijpen. Robbert Hendrik van Hambroick, officieel sinds 1765 Heer van Weleveld, was een der personen die in Twente (vlak voor 1800), naast een groot aantal anderen, bestuurlijk nogal wat invloed had. Omdat hij een Havezate en daarmee bezittingen van meer dan fl. 25000 had, was hij gerechtigd in de Staten zitting te nemen en dus deel van het landelijke bestuur uit te maken.
Toen in 1581 de Staten van Holland koning Philips II van Spanje afzwoeren en het gereformeerde geloof als enige toegestane voorstonden, duurde het nog tot 1648 (de Vrede van Munster) tot dit officieel werd uitgeroepen. De politiek in zowel de provincies als in de steden en dorpen werd uitgeoefend door de gereformeerden inwoners. Katholieken noch joden of doopsgezinden konden in de stedelijke regering worden gekozen of een overheidsbaan verkrijgen.
In bijna de gehele 18e eeuw werd Europa verscheurd door allerlei oorlogen. Deze brachten in de Republiek een sterke economische achteruitgang teweeg. In 1747 waren Franse troepen het grondgebied van de Republiek der Nederlanden binnengedrongen. Willem Karel Hendrik Friso (Willem IV) werd tot erfstadhouder van de gehele Verenigde Nederlanden benoemd. Hij was dit al van Friesland, Groningen, Drenthe en Gelderland. Holland en Zeeland wilden zich voordien nog niet aansluiten. Het prestige van de drosten en de ridderschap (de edelen) in de diverse gewesten werd met zijn benoeming weer vergroot, waardoor de bevolking juist weer meer werd onderdrukt. De Staten van Overijssel, bestond uit de Ridderschap ten plattelande en de burgemeesters uit de drie grote steden van Overijssel, Deventer, Zwolle en Kampen. Zij hadden samen het bestuur in handen.
In de kleine en grote steden bestond het bestuur uit een magistraat en raad, samengesteld uit de burgemeesters en een gezworen gemeente of meente (= nu gemeenteraad). De burgemeesters bezaten de uitvoerende en rechterlijke macht, maar deelden de wetgevende macht met de gemeenslieden. In de regel werd de magistraat door de meente gekozen. In de dorpjes, en dus ook Borne, werd het bestuur uitgeoefend door de door de Staten aangestelde Richter, gesecondeerd door een aantal dorpelingen. Het bestuur van de marken Zenderen, Bornerbroek en Hertme was samengesteld uit een Holt- of Markenrichter, bijgestaan door een aantal goedsheren (=eigenaren) van de gewaarde erven (die erven welke van oudsher het recht hadden op een aandeel op de woeste grond in de marke gelegen).
Door de bovenstaande tweedeling: de kleine groep die het voor het zeggen had en de “makke” massa, ontstond langzamerhand verzet. Het meest frustrerend voor het katholiek gebleven deel van de bevolking was dat voornamelijk de gereformeerden het actief en passief kiesrecht bezaten. In sommige stadjes en dorpen en zeker op het platteland was het de Staten niet gelukt om de invloed van de pastoors en de katholiek gebleven schoolmeesters te breken. De meerderheid van de bevolking bleef katholiek. Gelaten heeft dat katholiek volksdeel gebruik gemaakt van die kleine vrijheid die zij genoten, het toestaan van het houden van godsdienstoefeningen in getolereerde (kerk)schuren (Lit. 2).
Genoegzaam is bekend dat de drost van Twente, Van Heiden Hompesch, op het Huis Ootmarsum wonend, in het vierde kwart van de 18e eeuw, de Republikeinse wetten stringent toepaste en niets door de vingers ziende, zich de katholieken van Twente nogal tegen zich in het harnas heeft gejaagd. De drost oefende het bestuur uit, o.a. door de benoeming van rechters en sprak recht in criminele-, bezits- en huwelijkszaken in zowel de kleine steden als op het platteland. Zo was de markenrichter verantwoording verschuldigd aan de drost.
De Patriottenbeweging
In de jaren na 1748 groeide er onder de bevolking onvrede over het erfelijke stadhouderschap. Zowel Willem IV als V waren geen doortastende personen. Vooral Willem V, die teveel aan de leiband van zijn voormalige voogd, de hertog van Brunswijk Wolfenbuttel liep, stelde teleur, zelfs bij de felste Orangisten. Hij benoemde op eigen gezag diverse personen in ambten op plaatselijk en provinciaal niveau, alsook in het leger. Niet vreemd dat alle riddermatigen, dus de havezatebewoners, en de stedelijke regenten “prinsgezind” waren, althans naar buiten toe (Lit. 3).
Binnen de kringen van de regenten heerste veel corruptie. Tegelijkertijd zien we dat na 1760, de economische situatie verslechterde. Weinig werd er aan de leniging hiervan gedaan. Dit nu wekte verzet: staatsgezinde aristocraten, zakenlui, teleurgestelde Orangisten en de gegoede burgerij, die uit de regering werden gehouden, sloten zich aaneen. De Patriottenbeweging was ontstaan. Deze groep mensen ging streven naar economisch herstel en democratisering van de stedelijke besturen. Zij waren het die streefden naar vernieuwing door een eind te maken aan de verdeling van de belangrijke ambten onder de regentenfamilies.
Vanaf 1780, naar aanleiding van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), groeide het verzet sterk, omdat de vloot werd verwaarloosd, hetgeen gunstig was voor Engeland in verband met het voeren van handel. Hierdoor was de Republiek uitgesloten van de inkomsten uit de koloniën. Deze waren door de Engelsen bezet. Het “ondergrondse” verzet uitte zich in het laten verschijnen van allerlei pamfletten, kranten en prenten. Tevens ging men zich ook bewapenen, middels oprichting van vrijkorpsen. De voorgangers van de Patriotten, de plaatselijk opgerichte vrijcorpsen (schutterijen) die uit zelfbescherming met geweren oefenden, hadden zoveel macht verworven dat zij toen het in sept. 1783 echt menens werd, in opstand kwamen tegen het gevestigde gezag. Zo hebben de inwoners van Almelo zich sterk tegen de Gravin van Rechteren verzet, waarover overigens uitvoerig is gepubliceerd. Ook in andere plaatsen, maar niet in die mate als in Almelo, was er verzet (Lit. 4). Rond 1785 was de Republiek redelijk welvarend. Dat er in Duitsland een oorlog woedde, merkten wij hier ook, want veel soldaten van allerlei nationaliteit zwierven hier rond. Er was hier dus verdeeldheid ontstaan tussen de staatsgezinden of patriotten en de Oranjegezinden (de gevestigde orde). Het prestige van Willem V verminderde gestaag in de ogen van het volk. Het volk was de kostbare hofhouding beu. Het Binnenhof, voorheen uitsluitend bestemd voor de rijtuigen van het hof, werd door iedereen gebruikt. In 1785 werd Willem V, gehuwd met de Duitse prinses Wilhelmina, dan ook door de patriotten uit Den Haag verdreven en Willem probeerde vanuit Gelderland met een veldtocht zijn positie te heroveren. Dit nu bleek niet succesvol; grote delen van het land bleven in handen van de patriottische vrijkorpsen. Als Wilhelmina in juni 1787 door een vrijkorps bij Goejan-verwellesluis wordt tegengehouden, roept ze de hulp in van haar broer, de koning van Pruisen. In september trekken Duitse groepen de Nederlanden, en daarmee ook Twente, binnen. Veel patriotten worden weer uit de diverse regeringsvormen gezet, anderen vluchten naar het buitenland om pas in 1795 bij het uitroepen van de Bataafse Republiek terug te keren.
De Patriotten in Twente
Eind 1777 werd in Ootmarsum de patriottische “Société Fraternité” opgericht. Tot voorzitter van de Overijsselse patriotten en dus de belangrijkste tegenstander van de adel, was de in Ootmarsum wonende Antony Vosding van Beverforde (zoon van de hofmeyer van de Hof Ootmarsum) uitgeroepen. Hij werd later, in 1796, tot representant van Overijssel in de Staten van de Nederlanden gekozen. Ook in Almelo is een omvangrijk vrijcorps actief geweest. Het is mij niet bekend of Borne ook een vrijcorps heeft gehad (neen; redactie). Gezien de grootte van het toenmalige Borne moet dit uitgesloten worden geacht.
De Patriotten moeten de toentertijd bestaande onderlinge sociale verhoudingen nogal op de kop hebben gezet. Het elkaar naar de ogen kijken of buigen als een knipmes, was voorbij. Men stond nu tegenover elkaar, zij het toch wel op een afstand(je). Degenen die het in Twente voor het zeggen hadden waren de “weldenkende”, lezende en schrijvende “selfsupporting” gereformeerde burgers in de dorpen en stadjes en de edelen op het platteland. Zij waren het die van vader op zoon opvolgden en elkaar onderling de baantjes toeschoven. Hendrik Jan Bos (zoon van de in Borne gewerkt hebbende schoolmeester Adam Bos) en in Oldenzaal woonachtig, was de plaatsvervangende landrentmeester van Twente. Hij oefende ook de functie van Markenrichter van Borne uit. Naast het markerichterschap van Borne, vervulde hij ditzelfde ambt in ook nog een aantal andere marken in Twente. Hij was dus voorzitter van diverse markebesturen, die de vergaderingen van de eigenaren van de erven voorzat. Die voorzitter(s) hadden het op het platteland voor het zeggen. Het innen van de diverse belastingen van alle inwoners van het gewest Twente was een van de taken van de plaatsvervangend landrentmeester Hendrik Jan Bos. Hij oefende dit ambt dus tegen een forse betaling uit voor een ander, n.l. de landrentmeester, toen de Heer van Rechteren. Het was voor Bos een drukke bezigheid. Zoals reeds gezegd deed hij dat in samenwerking met Joan Palthe en Van Hambroick. In 1754 had Van Hambroick als Rigter van het landgerigt Oldenzaal met Bos en Palthe een accoord gesloten over de inning van de diverse belastingen.
De brief uit 1783 geeft ons, naast de verrekening over een aantal jaren, een (mooie) kijk op het leven in die roerige tijd. Een bloemlezing:
- Gerefereerd wordt aan de samenkomst van de Patriotten in Hasselt. De Patriotten waren namelijk bang dat de broer van koningin Wilhelmina (gehuwd met Willen V) de koning van Pruisen, over Twents grondgebied met zijn troepen naar den Haag zou trekken om zijn zuster te helpen, hetgeen ook wel geschiedde. (Het zou te ver voeren om hier in dit artikel de Patriottentijd nog uitvoeriger te behandelen). Bos, orangist en dus als tegenstander van de Patriotten, gaat in elk geval naar de vergadering in Hasselt en wordt door Van Hambroick uitgenodigd ’s morgens voorafgaande op Weleveld te komen eten.
- Vermelding van een schandaaltje: dat de meit van Dominee Keiser in de craam is had ik nog niet gehoort, want van Endschede krijg ik geen tijdinge meer. Over dit soort “nieuwtjes” werd ook toen al met graagte geroddeld.
- Een ander onderwerp: de tijdinge van Dr Racer (advocaat te Oldenzaal) wegens de vrijheit van de jagt) is te voorbarig (tijdens de Patriottentijd werd ook het alleenrecht van de jacht voor de adel bestreden en korte tijd later afgeschaft). Er blijkt nog geen besluit genomen te zijn door de Staten: en is ’t alles nog bij ’t oude gebleeven. Ze zullen nu eens afwagten wat de hollende gemeente (=de Patriotten) uitvoert en haar geweldenarie te pleegen zig uytstrekt, hoe Doller hoe beeter. Alle die voorheen getekent hebben met haar goet en bloet de vrijheit voor te staan, kunnen nu hun kragten eens toonen en dan moet men afwagten wat de tijt ons leert.
- En Verder: tot hiertoe geschreeven hebbende, kampt mijn knegt van Voorst en doet mij verhaal wat vreugdebedrijven men te Oldenzaal gehad heeft, met schieten, beieren van klokken en vaendels uitsteken en alderhande sotheden.
Bovenstaande stukken over de Patriottentijd geven een beeld hoe de adel en een gering aantal bestuurders, over het gepeupel dacht.
G.A.B. Nijhuis.
Literatuur
- Stadsarchief Oldenzaal OK 64).
- G.A.B. Nijhuis.
Perikelen over en met schoolmeesters in Ootmarsum en omgeving.
In: Jaarboek Ootmarsum 1997. - J.G.Streng.
De echo’s van de patriotten; een reactie op reactie.
In: Overijsselsche Historische Bijdragen 113e stuk, 1998, blz. 140-143. - G.J. ter Kuile sr.
De opkomst van Almelo en omgeving, Zwolle 1947.
ERRATA
In het vorige artikel van G.A.B. Nijhuis over L.J. van Hambroick jr., zijn helaas enkele onvolkomenheden geslopen. In de derde alinea op pag. 25 wordt de soldij opgegeven over een periode; dit moet zijn over een week. Verder is op pag. 26 !it. 5 aangegeven terwijl dat tit. 4 had moeten zijn. De op pag. 27 opgegeven verwijzing naar !it. 7 dient te vervallen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2001-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)