Boorn & Boerschop 2021-02: “Hennik oene dochter staakt ok”

geplaatst in: Boorn & Boerschop, Publicatie | 0

Auteur: Annemarie Haak

’Ik was veertien toen ik van school kwam en het stond eigenlijk al vast dat ik naar de fabriek ging. Veel klasgenoten gingen, dus ik ook!’’ Lies Kempers(84) weet het nog als de dag van gisteren. ‘’In eerste instantie werden we hulpjes van de ouderen. Wij deden het loopwerk, zorgen dat er genoeg materiaal was zodat men door kon werken.’

Ze heeft een hele ordner vol herinneringen. Foto’s, kaarten en leuke hebbedingetjes.

Afb. 01:

Gezeten in een riante fauteuil in haar woonkamer, begint ze haar verhaal. Als jong meisje werd Lies op de confectie geplaatst net als veel vrouwen. De mannen werkten veelal in de fabriek, de ververij, drolzaal, sterkerij en de weverij. Toen ze redelijk de weg wist in het bedrijf werd Lies op de inpakafdeling geplaatst. De reumanella lakens en slopen moesten worden in gepakt. ‘’Eerst keurig op stapeltjes leggen en dan werden ze geseald. Een strikje ging erom als decoratie. Dat vond ik wel leuk werk. Het moest er allemaal perfect uitzien en dat ging mij goed af.’’ Ze heeft nooit een hekel gehad aan het werk, hoewel er streng gecontroleerd werd of alles wel naar behoren geschiedde. Lies leerde er haar vriendinnen kennen, Alie Heyda, Ansje Rozema en Lidie Posthuma, waarmee ze nog jaren op zou trekken en zelfs na de sluiting van de fabriek nog een reünie organiseerde.

Behalve Lies werkte ook haar vader bij Spanjaard. Hendrik Kempers stapte als 12-jarige jongen al de fabriek binnen. Als jongste telg uit een gezin met negen dochters was er voor hem geen keus. ‘’Hij vertelde wel eens dat hij graag naar Hilversum was gegaan. Daar werkte zijn oudste zus die een leuke baan voor hem gevonden had. Maar bij Spanjaard wisten ze precies hoeveel kinderen er thuis waren en dan werd er gezegd: Wanneer komt die jongen van jou hier? Als ouder waagde je het niet te zeggen dat jouw zoon of dochter niet wilde, want dan hoefde je zelf ook niet terug te komen. Bovendien moest er brood op de plank komen en in zo’n groot gezin was elke gulden welkom! In de textiel was het immers geen vetpot.’ Hij zou er ruim vijftig jaar blijven werken en beleefde er de groei, de topdagen, maar ook de sluiting. Kempers behoorde tot de laatste groep werknemers, die de fabriek verlieten.

Hendrik werkte in de bontweverij, werd eerst hulp van een touwbaas en verdiende vijf gulden! Hier leerde hij het vak. In de weverij was het vreselijk benauwd en lawaaierig. Met elkaar praten was onmogelijk. Hij werkte in ploegen en klom op tot baas van een afdeling. De stoomfluit beheerste zijn leven, net zoals dat bij velen het geval was. Borne leefde op de fluit, die tot in iedere hoek van het dorp te horen was. Iedereen wist precies hoe laat het was wanneer die snerpende toon klonk. ‘’Bij de eerste keer stapte vader op de fiets, klonk de fluit voor de tweede keer dan moest je binnen de poort zijn en bij het laatste signaal stond je op je werkplek. De machines draaiden dan al en als je te laat was, kreeg je een kwartje boete.‘’

Afb. 02:

Natuurlijk waren de arbeidsomstandigheden destijds niet best. Er werd tegen geageerd, vooral door de kerken. Dominee Kuilman en pastoor Elskamp waren echte voorvechters. Elke maandagochtend wilde directeur Jacob Spanjaard weten wat beide geestelijken in hun preek hadden gezegd. Op een gegeven moment werden beide heren overgeplaatst. Jacob duldde geen tegenspraak. Vader vertelde wel eens: ‘’Als hij de weverij binnenkwam, sprong iedereen in de houding. Toen hij in 1934 overleed liep heel Borne uit. Rijen dik stonden de mensen langs de kant en iedereen nam zijn hoed of pet af. Jacob Spanjaard was echt de God van Borne!’’

Na de oorlog beleefde de fabriek zijn glorietijd. Het complex strekte zich uit van de Stationsstraat tot aan de Azelosestraat, het aantal werknemers steeg tot ver over de tweeduizend. De Teddy luiers, de Cinderella lakens en de Kenmore overhemden waren producten van naam en vonden hun weg tot ver over de landsgrenzen.
Het regiem was streng, ook in de tijd van Lies, toen Spanjaard niet meer alleen de dienst uitmaakte. ‘’Ik weet nog dat er ooit iets gestolen was. Daar werd onderzoek naar gedaan. De portier zat zelfs verstopt achter pakketten om de boel in de gaten te houden en er stonden mannen op de uitkijk. Of het ooit opgelost is, weet ik niet meer, maar dat was een nare periode.’’ Lies werkte in de grote witte fabriekshal aan de Stationsstraat. Op de begane grond was de borduurafdeling gevestigd, helemaal bovenin de confectie en daar tussen in de controle. ‘’Met name lakens en slopen werden geborduurd. Elk motief had een nummer. Ik heb zelf ‘’borduur 32’’ nog in de kast liggen. Destijds gekocht in de bedrijfswinkel.’’ Die was gevestigd aan de Parallelweg tegenover het station. Arbeiders konden daar producten kopen met korting en soms ook B-keus goederen die afgekeurd waren. Tot aan haar huwelijk heeft Lies bij Spanjaard gewerkt. Ze maakte zelfs een staking op haar afdeling mee. ‘De productie moest omhoog werd gezegd, maar we gingen niet meer verdienen. Een groep oudere vrouwen die goed gebekt waren, hebben toen protest aangetekend en wij legden het werk neer. Zelfs mijn vader kreeg het te horen: “Hennik oene dochter is ok bie die stakers!’’ De vrouwen wonnen de strijd en alles bleef bij het oude.
Voordat ze de fabriek verliet, zat Lies achter de naaimachine. Theedoeken omzomen. ‘’Ik heb nooit een hekel gehad aan de fabriek, mijn vader ook niet. We hadden zelfs nooit verwacht dat Spanjaard eens zou verdwijnen.’’

Afb. 03: Lies en Hendrik Kempers thuis aan de keukentafel in 1997 Foto: Twentsche Courant Tubantia 31-12-1997

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2021-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)