Boorn & Boerschop 2017-02: Uit het leven van Gerard Wensink (1906 – 1987). Deel 2

geplaatst in: Boorn & Boerschop, Publicatie | 0

Auteur: Leo Leurink (inleiding) en Gerard Wensink (schrijver dagboek)

In de vorige aflevering heeft u kunnen lezen dat de voorouders van Gerard Wensink afkomstig zijn van het vroegere erve ’t We(r)nsink’, gelegen tussen de Aanslagsweg en de Grotestraat. Waar nu het park is, naast het vorige en huidige Bornse gemeentehuis. Wensink’s grootouders verhuisden in de eerste helft van de 19de eeuw uit deze buurt naar de rand van Borne naar een plek, de Lemerij genaamd. Daar bouwden ze aan de Woolderweg een nieuw boerenhuis op grond die de familie zelf in cultuur had gebracht. In deze aflevering meer over de Lemerij en over de familie Wensink, die er meer dan 100 jaar in hun boerderijtje woonden. Op dezelfde grond, maar kleiner van omvang, wonen nog altijd nazaten. Nu in een ander huis, deel uitmakende van een woonwijk, genoemd naar en op gronden van het voormalige ‘erve ’t Wensink’

Afb. 01:

De Lemerij

Zo werd onze buurt vroeger genoemd, omdat hier leem of klei in de grond zat. Die klei werd gebruikt voor het bakken van stenen voor de bouw. Ook wel voor het aansmeren van lemen wanden. Wanden die overwegend van hout waren, met vakken waar tussen wilgentakken (wilgentenen) werden gevlochten. Het geheel werd opgevuld en aangesmeerd met natte leem en mooi glad gestreken. Als alles dan droog was, had men een stevige tochtvrije muur. Deze wanden ziet men nu in Borne niet meer. Ten bewijze dat in onze buurt wel degelijk stenen werden gebakken, het volgende: Achter ons perceel lag een stuk bosgrond met allerlei wildgroei erop, zoals kort hakhout. We noemden de grond altijd “Mosselsboers buske”. Ze was eigendom van familie Hassels Mönning en werd in de jaren ‘30 verkocht en ontgonnen. Tijdens deze werkzaamheden kwam er een veldoven tevoorschijn, waarin zich nog gave stenen bevonden en veel as. Het formaat van deze, nogal grote stenen, kwam goed overeen met de stenen van de Stephanuskerk (nu de oude hervormde kerk).
De gehele oorspronkelijke Lemerij, aan deze kant van de spoorlijn, is nu verdwenen en daarop zijn nu de wijken Wensink 1 en 2 gebouwd. De overweg werd ook verplaatst.

Nu weer terug naar onze thuiswevers van jaren geleden. Mansoom en Teunoom. Ze weefden linnen voor een fabrikeur in Almelo, een zekere Salomonson, die ook de bomen met het garen leverde. Dit garen haalden de beide broers zelf uit Almelo lopende met elk een boomgaren op de nek. Na het weven, werden de rollen linnen op dezelfde wijze weer teruggebracht. Was de hoeveelheid te groot en dus te zwaar om te dragen, dan was de kruiwagen het aangewezen vervoermiddel. Als er jonge biggen gekocht moesten worden, dan gingen ze niet naar een van de markten in de buurt, b.v. te Delden. Neen, dan gingen ze liever naar de Tubbergermarkt, ook lopende, met een afgedekte kruiwagen. Afstanden telden ze niet. En als ze dan terug waren, konden ze nog dagenlang herinneringen ophalen over hun handel en over alles wat ze onderweg zoal meegemaakt en gezien hadden. Het waren beide gezellige en tevreden mensen. Mansoom was hardhorend, Teunoom heel bijdehand en beide wilden alles voor ons doen toen we nog klein waren.

Afb. 02: Als Mansoom en Teunoom te voet van Borne naar Almelo, heen en terug, hun boom met garen thuis hadden gebracht, dan moesten ze eerst de boom op het weefgetouw zetten. Dat was een precies werk en nam veel tijd in beslag. Het spreekwoord ‘een boom opzetten’, als iemand een lang verhaal afsteekt, vindt hier zijn oorsprong. De wever op deze afbeelding is bezig een boom op te zetten, die zich onder zijn rechter hand bevindt.

Nu ga ik een heel eind terug, om u te vertellen hoe onze ouders elkaar leerden kennen. Aanleiding was het overlijden van mijn grootmoeder. Grootvader, die alleen zijn drie zoons nog thuis had, had dus weer vrouwelijke hulp nodig. Zijn dochter Marie was reeds getrouwd. De hulp kwam er in de persoon van Aleida Slagers uit Enter. Eerst als huishoudster en later als vrouw van mijn vader, dus onze toekomstige moeder. Ze trouwden op 23 november 1900 en bleven zes jaar kinderloos. Volgens dokter Eekman, hun huisarts, zouden ze dat ook wel blijven. Spijtig voor hun en ook voor grootvader want die wilde graag een stamhouder. Die kwam er toch nog voor hij stierf. Want op aanraden van, ik weet niet meer van wie, nam moeder deel aan een bedevaart naar Kevelaar (Maria-oord) in de hoop dat hun wens alsnog vervuld zou worden. Die wens werd vervuld. Want het jaar erna, op 2 mei 1906 in de Mariamaand dus, werd ik geboren als eerste van ons viertal. Ik kreeg de voornaam van mijn grootvader: Gradus. In hetzelfde jaar is hij overleden.
De beide broers van mijn vader, Teunoom en Mansoom, werden vaak ‘de Heereumkes’ genoemd. Waarom, kwam ik pas laat aan de weet, namelijk toen ik als jonge timmerman bij aannemer Morselt werkte. Vaak kwam er iemand om krullen te halen, of zomaar een praatje maken. Zo ook op een keer, Pots Herman, een oude voerman van Jeupke Schoenmaker, een vrachtrijder. Hij stond naar mijn werk te kijken en vroeg opeens: “Woar bin iej der een van jong?” Ik zee: “Van Wensink oet de Lemerij.” “Goh”, zegt hij: “Dan bin iej van de heereumkes. Weet iej wa hoo ze an den naam bint e komm’n”? Ik zeg “nee”. “Dat za‘k oew dan ees vertelln”, zei Herman. “Oew grootvader was Leeningen Graats(1), dat weej zeker wa?“ “Op nen mon’n leup wiej met ‘n spil jongs op stroat doar biej de Keizerskroon in de buurte, want wiej mossen noar de kindeleer (Cathechismusles) en wiej wann’n betje ant balgen(2) oender meka. Op ees zegt ‘ter een: “Hoolt oew stil, doar löp heeroom; wie men’n dat ‘t de pastoor was. Toe’w der kotter biej kwam’n, sliepstettend, ha’w gauw in de goat’n daw ‘t mis han’n. Hee har wal nen lang’n zwatt’n jas an en ‘n kleen zwat petje op, mer ‘t was heerom nig. ‘t Was oew grootva, den um 8 uur noa de mis wol. Later neum’n wiej hem aaltied ‘Heeroom’ en zo kwam’n ok ziene zuns an ‘n noam ‘de Heereumkes’.

Mijn vader was dus stoomwever bij de bontweverij in Hengelo. ‘s Morgens om half zes ging hij de deur uit, lopende en ‘s avonds om 7 uur kwam hij weer thuis (zomer en winter). Hij wilde niet bij Spanjaard hier in Borne werken, want daar gaf het geen pensioen als je 65 werd. In Hengelo wel. Hij heeft het 49 jaar volgehouden; de laatste jaren samen met mijn broer Bernard. Als pensioen kreeg hij daarna fl. 4,90 per maand, 10 cent voor elk jaar dat hij er gewerkt had, totdat de bontweverij op de fles ging en het pensioenfonds uitgeput. Spijtig, want daarvoor had hij bijna een halve eeuw lang, weer of geen weer, naar Hengelo gesjouwd en kreeg dus nu alleen nog maar fl. 3,— per week AOW.

Nu moet ik enkele jaren terug gaan in de historie. Zoals gezegd werd op 17 december 1913 mijn jongste broer geboren. Moeder kon er echter niet meer bovenop komen en overleed op 14 januari 1914 daaropvolgend. Ze was nog maar 36 jaar oud. Vader bleef dus zitten met vier kinderen waarvan het jongste pas vier weken oud was en (ik) de oudste nog geen acht jaar. Er was dus geen vrouw meer in huis, alleen nog twee broers van mijn vader: Antoon en Herman, waarover later. Er moest dus een oplossing komen en die kwam er, zo goed en zo kwaad als het ging. Ikzelf werd opgenomen in het gezin van Jan Schoemaker in de Jurrienstraat (nu Brinkstraat) waar mijn grootvader meer dan veertig jaar in dienst is geweest. Grootmoeder Slagers uit Enter (moeders moeder), nam de kleinste mee en onze naaste noaber, de familie Ellenbroek, ontfermde zich over mijn zusje Rika, dat toen nog maar ruim een jaar oud was. Doch twee jaar later overleed ook zij (aan difterie) waar toen nog geen kruid tegen gewassen scheen. Ze stierf twee jaar later dan mijn moeder, maar wel op dezelfde datum: 14 januari 1916.

Afb. 03: De Woolderweg voor 1966. In het 2de huis links woonde de familie Wensink
Afb. 04: De voorzijde van dit huis ziet u op de middelste foto. In 1966 werd dit meer dan een eeuw oude boerderijtje afgebroken nadat het vervangende nieuwe dubbele woonhuis gereed kwam
Afb. 05: De huidige situatie gezien vanaf de kruising Siriusstraat-Zoutmanplein.

Op de foto’s Afb. 03 en Afb. 05 ziet u op de achtergrond in het midden de splitsing Woolderweg-Morseltdijk (o.g. ‘Pietjesdreai‘). Het dubbele woonhuis van de Wensinks, vooraan links achter de coniferen, is hier net niet te zien.

Noten

  1. De naam ‘de Leeninge’ komt van een waterleiding (een lee) die langs onze grond liep.
  2. Donderjagen
  3. Sluipend

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2017-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)