Auteur: Jaap Grootenboer
Wat bezielt de klop. Wat weten we eigenlijk van die vrouwen, die zich opsloten in een kamer in huis, aan het huis of een eindje er vandaan. We kennen de verhalen, die eigenlijk veelal berusten op anekdotes, spotteksten, als waren ze dweepzieke trutjes en volkomen ongevaarlijk. Ze dragen goedwillende namen als Grote Sien en Kleine Sien, de Meiersklop, Kniepsientje, Kamertrui. In die namen is niets heldhaftigs te bespeuren. Maar diegene zich echt verdiept in de geschiedenis van deze godvrezende dames, vindt altijd de sporen terug van een ver verleden. Ver in de middeleeuwen ontstaan allerlei armoedebewegingen en ook vrouwen kozen al in die tijd bewust voor maagdelijkheid en een leven in een mystiek huwelijk met Christus, los van het klooster en los van het huwelijk. Beide gedachten uitgebalanceerd in verhalen, teksten, overtuigingen en beelden. Ze beschouwden zich geroepen door Christus en vonden de teksten in de heilige geschriften met belangrijke woorden door de Verlosser: “Zie Ik sta aan de deur en ik klop”.
In de middeleeuwen worden ze evenmin voor vol aangezien. Ook niet door de kerkelijke overheid. Die hielden zich vast aan, wat SGP-senator Van der Vlis met zijn donker koperen stem noemde: De Paulinische zwijgteksten. De vrouwen hielden stand, soms door één bisschop: die van Brugge, gesteund. Als zelfstandige vrouwen, biddend en werkend, en zo ook hun eigen brood verdienend. Een gemengde groep van vrije vrouwen: bijvoorbeeld zij, die een “bruidsschat” voor een klooster niet konden betalen, anderen, die door de ouders werden gestimuleerd, waarschijnlijk ook, omdat de maagden als gewone leken werden beschouwd en dus altijd recht op eigen middelen konden houden, maar zeker ook uit eigen, vrije keuze. Maar altijd door de vrome en andere heren met een scheef oog werden nagekeken: het bleven vrouwen: Toen Eva, de eerste maagd hier en daar door het paradijs lanterfantte, ZONDER DAT ADAM BIJ HAAR WAS, kostte het de duivel weinig moeite, haar te verleiden.
![](https://www.heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/03/BB-2014-02-pag-18-19-Afb.-01-Interieur-Kloppenkamer.jpg)
De opwaardering kwam in de tijd van de Reformatie. Ze waren, juridisch gezien, leken en dus door de wet beschermd. Bij de Europese landen kende alleen de Republiek de vrijheid van geweten. Natuurlijk, ze werden tegengewerkt door sommige plaatselijke predikanten en er waren ook wel andere pesterijtjes, maar volgens een telling uit de tweede helft van de zeventiende eeuw waren er wel degelijk twee pastoors in deze regio actief voor 1.600 parochianen, waarvan 1.500 kerkgangers. Die klop je echt niet bij elkaar. De klop op de deur van het hart van de vrouwen en het mystieke toelaten van de “bruidegom”, in het hart van een geestelijke maagd, dat is de betekenis van hun algemeen bekende naam. De Meester klopte op de deur en ik heb opengedaan. In de eerste Reformatieperiode werkten zij in het pastoraat bij gebrek aan bekwame priesters, doopten soms kinderen, gaven vooral de kinderen godsdienstles. De beide kloppen Geertrui en Maria Hilbrink pachtten grond op de Noordkamp en hoefden zolang geen huur te betalen zolang zij de kinderen godsdienstles gaven.
In de negentiende eeuw woonden er rond de 45 kloppen in Borne. Woonden, streng afgescheiden in een kamer van een huis, zoals Maria Olde Hannink op de Oude Meijer, of op enige afstand van het oude woonhuis, zoals Geertrui Helmig: de Meijersklop op de Meijershof, of aan een huis, apart vast gebouwd aan een bestaande woning, zoals deze kloppenkamer. Streng gescheiden van het hoofdgebouw met een eigen deur en een eigen gemakje. Vast gebouwd aan een bestaande woning, maar wel strikt gescheiden, zoals dat bij een “cloese” hoorde. Jannes Schildman en zijn vrouw Janna Bloemen gaven de opdracht tot de bouw en de kloppenkamer stond er in 1786. Hun initialen zijn af te lezen op de gevel. Maar in datzelfde jaar en wel op 24 april droeg pastoor Lammertink de eerste mis op in de nieuwe kerk aan de Koppelsbrink, rechts naast de Kloppenkamer en naast de nog bestaande pastorie.
De Kloppenkamer had een directe verbinding met kerk en pastorie. De Bornse kloppenkamer is in zijn vorm de enige nog originele kloppenkamer die wij kennen. De kloppen, die godsdienstles gaven en de kerk en haar interieur verzorgden, door het dorp langs de zieken gingen om met hen te bidden, waaraan zij hun bijnaam “Birrejannöäkes” te danken hadden. Bij de meeste doopbedieningen traden ze als meter op en achter de namen van de dopelingen is dat te zien: De naam van de meter met daarachter het woord: Devotae.
Toch zien we hun functie langzamerhand uit beeld verdwijnen. De seminaries uit Keulen en Leuven leverden goed opgeleide priesters af, die de taken van pastoor verbeterd uitvoerden. De sterke kant van de geestelijke maagd bleef het geven van onderricht, dat wel. En in die eerste tijd, toen veel priesters òf benen maakte òf door de kerk werden ontslagen? Ja, toen sprak Rovenius over “zijn” kloppen als waren zij een sieraad voor de missie. Toen ze nog nodig waren! Maar in 1853 wordt de kerkelijke hiërarchie hersteld. Vrij kort na zijn aanstelling hief de aartsbisschop de staat van geestelijke maagden op en verwees hen naar de Derde Orde van Sint Franciscus. Langzaam verdwijnen ze uit beeld. Maar in Twente handhaafden ze zich nog lang. Het ora, het bidden werd een privézaak. Labora werd gewoon werk. Vaak aan het spinnewiel of het weefgetouw. Grote Sien liep elke dag naar Hengelo. Enkelen werkten bij Spanjaard of schrobden de vloeren voor de boeren.
Maar het waren wel de vrouwen, die van de nood een deugd maakten. Het waren de vrouwen, die de zorg voor de zielen overnamen. Het waren wel de vrouwen, die de kudde bijeen hielden met godsdienstlessen, hoe gebrekkig soms ook. Het waren wel de vrouwen, die in hun eigen onderhoud voorzagen. Vrouwen die zieken verzorgden, voor hen baden als het leven ten einde liep.
![](https://www.heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/03/BB-2014-02-pag-18-19-Afb.-02-Burgemeester-Welten-in-gesprek-2.jpg)
In Twente bleven ze trouw aan hun zelf gekozen levensstaat. Maar of die levensstaat nog enige vreugde schonk? Sommigen waren er die het niet meer redden. Buurjongen Herman Liedenbaum haalde voor zijn buurvrouw-klop regelmatig een maatje jenever bij Veldhof. Ze verduurden de milde spot. Ze verdwenen uit het straatbeeld: Naatje, Aalderink’s Miejke, de Bisschopsklop. Engelina Roelvink of Mandjesengel stierf als één van de laatsten en werd bij de anderen op het kerkhof achter de Koppelsbrink begraven. Met haar sobere kleren, maar ook met haar kloppenring, als bewijs van haar mystieke huwelijk. De laatsten waren oud. Misschien streelde één van hen, licht bevend, de kleine en beduimelde beelden van de kruiswegstatie. Met al die beelden van dat leed van de Man met wie ze zich een leven lang hebben bezig gehouden. Niemand zal weten, wie die kleine vrome tekens hebben gekrast in de hoekstaander van de kloppenkamer. Wat bezielde de klop?
Ik heb er veel over gelezen en breek toch nog maar eens de lans voor hen. Voor Grote Sien en Kleine Sien, voor Geertrui en Maria Hilbrink, voor Troots Maria en Maria Gaalman en al die anderen, die hier in deze Kloppenkamer hebben gewoond. Ze hebben het zo goed bedoeld.
Noot
Deze tekst is uitgesproken door Jaap Grootenboer bij gelegenheid van de feestelijke opening van de nieuw ingerichte Kloppenkamer op de Koppelsbrink op 10 mei 2013.
Foto’s
De afgebeelde foto’s zijn gemaakt en ter beschikking gesteld door Herman Westerbeek.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2014-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)