Auteur: Leo Leurink
Zo lang de mens bestaat, zolang is er de behoefte het lichaam te bedekken. In het begin met wat er in de natuur voorhanden was, zoals het ooit begon in het paradijs met een vijgenblad. Later, toen uit natuurlijke producten laken werd geweven, sprak men van kleding of textiel. Letterlijk betekent textiel ‘al wat geweven is’. Hetzij beschermend tegen de kou ofwel tegen de zonnehitte, maar evenzo in bedekkende, verfraaiende dan wel onthullende vorm.
Textiel is een uiting van menselijke cultuur, zoals o.a. Adriaan Buter het in zijn boek ‘De kadans van de getouwen’, aangeeft. Iets puur menselijk van alle tijden en niet alleen van mensen in het paradijs. Textiel is ook (pré)historie en wat zeker voor Twente en voor Borne geldt, ook streek- en plaatselijke historie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er, vanouds her gerelateerd aan de textiel, legio uitdrukkingen nog altijd worden gebruikt. In dit artikel een kleine greep hieruit met de toelichtende oorsprong.
Niet alleen boerenwerk op het land, maar ook spinnen en weven
Op het platteland was het spinnen en weven een onderdeel van het boerenwerk, zoals dat al in de Germaanse tijd moet zijn geweest. Van het zelf verbouwde vlas, nadat het werd geoogst via meerdere bewerkingen, uiteindelijk gesponnen tot garen, weefde men linnen.
Een van de vlasbewerkingen was het repelen, waarbij de zaadbollen werden verwijderd van de vlasstengel (zie afbeelding). De aanduiding ‘Hij is door de repel getrokken’ wil zeggen: Hij is zeer mager en dun van lijf. Daarna kwam het hekelen. De hekel, een plank met pinnen of spijkers in oplopende dichtheid, waarmee men het hout uit de vlasvezels kamde. Zittend aan beide zijden sloeg men om en om een stuk vlas over de kam. Het gezegde ‘Iemand over de hekel halen’ was een pijnlijk iets; gelijk als kwaadspreken over iemand. Nog tot in de 20ste eeuw werd op menige boerderij het weefgetouw gebruikt en snorde in de avonduren het spinnenwiel, bediend door de boerin dan wel de inwonende meid. Voor de laatste gold het Oost-Nederlandse gezegde ‘wee neet spinnen deed, nakend geet’. D.w.z., een meisje moet in haar jeugd spinnen om later over een goede uitzet te kunnen bezitten. Gelijk ‘wee neet spint, krig geen bint’ (een bint was een bepaalde hoeveelheid garen), wat betekent: Wie niets wil doen, kan ook geen resultaat verwachten.
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-01-Het-repelen-van-vlas.jpg)
Verschil in laten doen of zelf doen verklaart de volgende uitdrukking: ‘Zelf spinnen en zelf maken geeft het beste laken’. Het werk wat je zelf verricht bevredigt het meest.
Vroeger op het platteland kende men de spinvisites, waar jonge maagden uit de boerschop in de winteravonden gezellig bij elkaar kwamen om te spinnen. Later op de avond kwamen de jongens de meisjes gezelschap houden. Vandaar de Twentse uitdrukking: ‘Op ne spinvisiet har hee met heur ’de schadden dreuge kreegn’. Schadden zijn gestoken heide- of veenplaggen, die eerst droog moesten zijn, voordat ze als brandstof in de open haard diende. Hetgeen erop duidde, dat beide op die avond verkering met elkaar hadden gekregen. Met andere woorden: Het liefdesvuur was toen ontstoken.
Hier nog een aantal citaten over het spinnen
Dat vlas is niet te spinnen: Daar heb je niets aan.
Het is goed spinnen van andermans garen: Geld van een ander wordt altijd gemakkelijker uitgegeven dan eigen geld.
Hij spint loopgaren en haspelt het op hakken: Hij loopt te lanterfanten, is wel schijnbaar druk in de weer, maar richt niets degelijks uit.
Met hem is geen goed garen te spinnen: Hij is dwars in de omgang.
Van stro goed spinnen: Iets doen wat onmogelijk is.
Hij spint altijd zuiver garen: Hij is eerlijk en oprecht.
De kat is in het garen: De boel is in de war geraakt.
Er (geen) garen bij spinnen: Er (niet) beter van worden. Hetzelfde gaat op bij het gezegde: ’Er weinig zijde bij spinnen’, hetgeen vaak het geval was bij spinsters (zie foto op volgende pagina).
Rond 1880 verdiende een spinster van vlasgaren bij de grote boeren hier in de oostelijke regio 10 cent per dag; gelukkig kreeg ze de kost er nog bij.
Gezegdes over het weven op een weefgetouw
De weefstoel vroeger in de boerderij was het meest de winterdag in gebruik. De boer had dan wat meer tijd dan in de andere jaargetijden. Aan de voorzijde van de weefstoel bevindt zich de weefboom met garen. De boom op het weefgetouw zetten deed men met z’n tweeën, vaak met een ‘noaber’ en was een precies karwei dat veel tijd in beslag nam. De lengtedraden, zeven á achthonderd stuks, worden gewikkeld om de weefboom. Het spreekwoord ‘een boom opzetten’, als men een lang verhaal afsteekt, vindt er zijn oorsprong.
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-02-Vlasspinster.jpg)
Alles over één kam scheren betreft hier de kam die de wever gebruikt. Letterlijk betekende deze uitdrukking: De draden van het weefgetouw altijd over dezelfde kam spannen (scheren). De weverskam is het hulpmiddel waarmee de draden van het weefgetouw op de juiste afstand worden gespreid. Altijd dezelfde kam gebruiken is niet bepaald slim. Je moet als wever immers verschillende stoffen kunnen maken: smal, breed, fijn geweven, grof geweven, enz. Zo kon spreekwoordelijk ‘alles over één kam scheren’ betekenen: Alles of iedereen ten onrechte op dezelfde wijze behandelen.
Door de lengtedraden (de schering), gooit of schiet hij de spoel (de inslag). Dit proces wordt oneindig vaak herhaald. Dat is dus ‘schering en inslag’, zoals gezegd bij dingen die bij elkaar horen, dingen die telkens samen gebeuren en vandaar dingen die (helaas) vaak samen voorkomen. Dit eeuwen oude citaat, gebezigd in de 18de eeuw, is tevens van toepassing op mensen die onafscheidelijk en goed bij elkaar passen.
De breedtedraden ook wel ketting genoemd, versterkte men met stijfsel, want deze hadden veel te lijden. Vaak werd het stijfsel in een speciale emmer bewaard. Weven was, zoals gezegd, vaak winterwerk en als het stijfsel bevroren was kon de wever niet verder en werd bang dat hij zijn werk niet af zou krijgen. ‘Et vrös em op ’n emmer’ (‘het vriest hem op de emmer’ is in Twente een uitdrukking die wordt gebruikt voor iemand die iets doet wat mogelijk niet goed zal aflopen.)
Als er aan iets nieuws begonnen werd op het weefgetouw dan werd er ‘iets op touw gezet’, waarvan het gezegde dat opgaat wanneer men iets (nieuws) wil organiseren.
Verder kennen we nog de volgende spreekwoorden:
Hij heeft veel garen op zijn klos. Hij heeft overal kritiek op.
Het met iemand in het garen hebben. Met iemand ruzie hebben.
Hetzelfde garen, maar op een ander klosje. Het lijkt anders, maar is hetzelfde.
Tegen de draad (in). Iemand, die zich verzet, dwars gaat liggen.
De oorsprong ligt bij een draad van het weefsel, dus tegen de loop van het weefsel in, dus niet met de loop van de draden meegaand.
De draad kwijt zijn. De samenhang, het verband kwijt zijn; niet meer weten, hoe men verder moet gaan. Als herkomst zou men kunnen denken aan een weefsel, dat zoo fijn gesponnen is, dat men de draad niet kan volgen.
De lakens uitdelen (of uitgeven).
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-03-.jpg)
Dat is degene die alles regelt, de voornaamste, de baas zijn; gezag uitoefenen, het commando voeren. Dit gezegde komen we al in de 17e eeuw tegen en is ontleend aan de huishouding, waar degene die de lakens uitdeelt, over de linnenkast gaat (dus de vrouw), alles regelt !
Van hetzelfde laken een pak krijgen. Op dezelfde wijze behandeld of gestraft worden, als waarop dit iemand zelf of een ander is gedaan.
Men kan het laken niet hebben en het geld houden. Als je iets wilt hebben zul je er voor moeten betalen.
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-04-Een-oud-weefgetouw.jpg)
Tilburgse kruikenzeikers
Bijnamen voor stede- of dorpelingen komen vaak voort uit het industrieverleden, zoals ‘Boornsen Melbuul’ voor de autochtone Bornse inwoners geen nadere toelichting behoeft.
Ook de Tilburgers hebben een bijzondere bijnaam. Tilburg was vanaf midden 19de eeuw het centrum van de wolindustrie. Dagelijks zag men fabrieksarbeiders met een blauw gekleurde aarden drinkkruik richting de fabrieken gaan. Maar in de kruiken zat geen drinken; de inhoud bestond uit de dagelijks geproduceerde urine van een heel gezin. De urine bevat namelijk ammoniak, nodig bij het proces van het ‘vollen’ (vervilten) van de lakenstof. Als een los weefsel een tijdlang in de urine ligt wordt het uiteindelijk een stevige stof. De jaarlijkse opbrengst van de urine kon bij een kinderrijk gezin oplopen tot zo’n veertig gulden. De Tilburgers moesten wel hun bijnaam ‘kruikenzeikers’ op de koop toenemen.
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-05-Kruik.jpg)
Leiden ook wel lakenstad genoemd, was v.a. de 14e eeuw het Europees middelpunt van de lakennijverheid ofwel draperie. De Leidenaren werden in die tijd ‘Blauwmutsen’ genoemd. Veel Leidse wolwevers in hun huisjes, wevend met een eigen getouw, hadden hun hoofden doorgaans bedekt met een blauwe slaapmuts.
De wolbewerking, o.a. het verven was een belangrijk iets. Het spreekwoord ‘door de wol geverfd zijn’ betekent meestal zeer ervaren zijn, iets heel goed kunnen. Een door de wol geverfde vakman is dus een vakman met veel ervaring. Deze uitdrukking wordt echter ook gebruikt in de betekenis ‘brutaal, onbeschaamd zijn’ en zelfs ‘geraffineerd, doortrapt zijn’.
De inwoners van Horst (Limburg) worden ook wel als ‘Dreumels’ aangeduid. Dreumels zijn draden die van de schering overblijven wanneer een stuk linnen af geweven is. Wat zuidelijker zong men de inwoners van Schinnen toe met “Die van Schinne moete spinne om hun stukske brood te winne”.
Het Friese Winsum kent de spotnaam ‘Spinsokken’ (in het Nederlands: spinzakken). Aldaar sponnen oude vrouwen vroeger veel garens voor de wevers van Franeker, die zij vervolgens in grote zakken naar hen toebrachten.
’De kleren maken de man (of vrouw)’.Benamingen vanwege de kleding die men draagt
Naar zijn (haar) kleding wordt men beoordeeld, geschat, geacht. Een mening, die de Grieken ook waren toegedaan en die de Romeinen uitdrukten door ‘cultus addit hominibus auctoritatem’: Cultuur geeft mensen ernst.
Dat leden van een volksbeweging, zoals nog recent de ‘gele hesjes’ in Frankrijk, naar een kledingstuk worden genoemd, is niet nieuw. Een veel vroeger voorbeeld is de rode muts met naar voren omgebogen punt, waarmee de Jakobijnen zich tijdens de Franse Revolutie tooiden. Ze werden daarom ‘rode mutsen’ (‘bonnets rouges’) genoemd. Een geuzennaam die Bretonse boeren in 2013 weer voor de dag haalden toen ze protesteerden tegen de ‘ecotaks’. Toen Mussolini in de jaren twintig in Italië aan de macht kwam, werden zijn volgelingen naar hun typerende overhemd genoemd, ‘de zwarthemden’. Nog altijd in omloop als historische naam voor de volgelingen van Mussolini en die ook voor fascisten in het algemeen wordt gebruikt. Een vergelijkbare ontwikkeling maakte de bijnaam van de nazi’s in de jarendertig door: Ze werden omdat ze een bruin overhemd droegen ‘de bruinhemden’ genoemd.
Tot slot van dit thema naar Borne, waar de scheepsheelmeester Anthonie Schoemaker eind 18de eeuw als eerste geneesheer in Borne neerstreek. Hij was een bijzonder man, ook wat zijn (chique) kleding betreft. Niet alleen z’n lange haren die hij in een vlecht droeg vielen op, maar ook zijn prachtige jassen op een korte broek met lange kousen. Hans Leuverink, onze Bornse heemkundekenner en tekenaar, ons dit voorjaar helaas ontvallen, heeft hem in zijn boek over een Twentse heelmeester in de 19de eeuw treffend geschetst. Op zijn bijgaande tekening ziet u Anthonie Schoemaker, al pratend tegen de gekooide papagaai, voor een weverskamer.
De ondeugende dokter kwam er dagelijks voorbij tijdens zijn wandeling en leerde de luidruchtige papagaai het woord ‘tutenweaver’. Dat was toentertijd voor de vele wevers in ons dorp geen vleiende aanduiding. Het betekende zoveel als prutswever of klungelwever.
Zo eindig ik dit ‘textiele’ artikel met de maker van de belangrijkste grondstof, vaak door de eeuwen heen in het zweet des (wevers) aanschijns door hem vervaardigd, in de hoop dat m’n geschreven ‘weefsel’ voor de lezers als ‘passend’ is ervaren.
![](https://heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2024/06/BB-2021-02-pag-17-19-Afb.-06-Heelmeester-Schoemaker.jpg)
Bronnen
Wikipedia
Delpher.nl
Twents Woordenboek van G.J.H. Dijkhuis.
De kadans van de getouwen van Adriaan Buter.
Oud Achterhoeks boerenleven van H.W. Heuvel.
Nederlandsche spreekwoorden… , enz. van F.A.Stoett.
J.B. Schoemaker, een Twentse heelmeester in de 19de eeuw van Hans Leuverink
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2021-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)