Boorn & Boerschop 2021-02: Spanjaard naar Engeland. Van Twente naar Lancashire en retour

geplaatst in: Boorn & Boerschop, Publicatie | 0

Auteur: Bertie Velthuis

In 1932 besluiten vele Nederlandse bedrijven (een deel van) hun activiteiten naar Engeland te verplaatsen. Het gaat over bedrijven op geheel verschillende terreinen, zoals de productie van zeep, papier, hondenvoer, radio artikelen en gereedschappen. Onder de ‘overstappers’ zijn vele bedrijven welke werkzaam zijn in de textiel. Zij vervaardigen producten als pluche, elastiek, zijden band, zijden dassen, wollen garens en doek. Onder hen zijn ook twee Twentse bedrijven. G Jannink en Zoon uit Enschede, die de South End Mills te Darwen overnam en de N.V. Stoomspinnerijen en weverijen v/h. S.J. Spanjaard die de Prospect Mills te Clayton le Moors als Spanjaards Prospect Mills voortzette. Genoemde bedrijven vestigen zich in het gebied Lancashire. Hier liggen de grote steden Liverpool en Manchester en de wat kleinere steden Blackburn, Preston en Burnley. Dit gebied ontpopte zich tijdens de industriële revolutie als mogelijk wel dé belangrijkste regio. Hun economie was gebouwd op dokken (Liverpool) en ‘katoenmolens’ (Manchester). In de jaren rond 1830 werd ongeveer 85 % van al het katoenen doek in de wereld in Lancashire vervaardigd. Hier lagen de grote ‘katoenmolen’-steden. Waarom verplaatsten textiel fabrikanten hun productie naar Engeland? Wie waren daarbij betrokken? Hoe verging het hen daar? Is er aldaar nog iets van hun aanwezigheid terug te vinden? In dit artikel heb ik vooral naar de activiteiten van Spanjaard in Engeland gekeken. Wat hadden Twente en Lancashire in de crisisjaren rond 1930 voor gezamenlijke belangen? Maar allereerst: Hoe vanuit Lancashire de Twentse textielindustrie op gang werd gebracht.

Aanzet voor moderne textielindustrie vanuit Lancashire naar Twente

De verwerking van katoen begon in Engeland na de val van Antwerpen (1565). Er trokken Vlaamse bombazijnwevers naar Engeland. Bombazijn is stof die bestaat uit linnen en katoen. Rond 1650 komt deze nijverheid rond Manchester voor. Kwam eerst de ruwe katoen uit de Levant, vanaf 1800 kwam de katoen meer en meer uit de zuidelijke Verenigde Staten, een kolonie van Engeland. In Engeland werden een aantal innovaties op het gebied van het verwerken van ruwe katoen tot doek gedaan. Als zodanig zijn te noemen:

  • de snel- of schietspoel

Een uitvinding van wever John Kay in 1733. Kay werd geboren in Bury in Greater Manchester (Lancaster). Een rechte spoel, waarin een klosje met inslaggaren, wordt middels een zweepmechanisme, dat in werking wordt gesteld wanneer de wever aan een touwtje trekt, beter gezegd hij hieraan een ruk geeft. De spoel wordt van de ene zijde naar de andere zijde van het weefgetouw geslagen. Het inslaggaren wordt zo in het weefsel (de schering) gebracht. Sinds half 18e eeuw wordt de snelspoel in Engeland, de zuidelijke Nederlanden en Duitsland toegepast Tot 1830 was de snelspoel in Twente onbekend. Hier werd de werpspoel, hier genaamd ‘de smiet’ (naar het Saksische smieten). ook wel schuitje, met de rechterhand naar links gegooid om vervolgens met de linkerhand naar rechts te worden (terug) gegooid. De productie met de snelspoel was veel groter dan met de tot dan gebruikte werpspoel.

Afb. 01: De snelspoel
Afb. 02: De werpspoel of smietspoel
  • de Spinning Jenney

Een uitvinding van James Hargraeves, wever/timmerman in 1764. Hij werd geboren in Oswaldtwistle in Lancashire. De vraag naar katoenen garen was door de invoering van de snelspoel groter dan het aanbod. De productie van garen middels het traditionele spinnewiel was te beperkt. De Spinning Jenny maakt het mogelijk met een (spinne)wiel meerdere, tot 8, draden op 8 verschillende sindels (klosjes) konden kunnen worden gesponnen. In de loop der jaren kwamen er (uiteraard) sterke verbeteringen van de Spinning Jenny. De eerst Spinning Jennys worden in 1930 in Almelo geplaatst. Helaas kunnen de Almelose wevers hier niet goed mee werken, de opleiding lijkt te zijn verwaarloosd.

  • kunstbleken

Tot de jaren 1827/’28 werd er in Twente uitsluitend nog met weide- of natuurbleek gewerkt. Dit is een kostbare productiewijze. Weidebleken kan alleen in de maanden april t/m oktober , met veel tijdverlies door ongunstig weer. worden uitgevoerd. Ook is er veel renteverlies omdat te bleken doeken soms tot wel 5 maande binnen moesten blijven. In 1928 werd kunstbleken, met vallen en opstaan, te Almelo voor het eerst toegepast. Het bleken geschiedde met chloor in een onder beperkte druk staande ketel of kuipen. Ook het kunstbleken werd vanuit Lancaster naar Twente gebracht.

De toestand van “de textiel” in Twente in het begin van de 19de eeuw

In het boekwerkje ‘van smiet tot snelspoel’, in 1957 uitgegeven ter gelegenheid van het gegeven dat in Twente de katoenweverij met de snelspoel 125 jaar geleden (dus in 1832) tot stand kwam, geschreven door Dr. J.A.P.G. Boot en Dr. A. Blonk, staan twee opmerkelijke conclusies, te weten:

  1. In technisch opzicht is Twente dan nog heel achterlijk. Men schijnt hier even weinig begrip voor machines te hebben als in de rest van ons land. Tegenover het grote voordeel, dat de fabriceurs meestal goede kooplieden zijn, staat als ernstig bezwaar hun onkunde tegenover technische vernieuwingen. Uit de bevolking komen geen mensen op met voldoende aanleg op dit gebied.
  2. Ten overvloede moet hier worden opgemerkt dat ‘fabryk’ in Twente meestal niet betekent fabrieksmatig bedrijf, maar het oude woord ‘rederij’, in dit geval het leiden van de handweverij bij de boeren thuis.

De ontwikkeling van ‘de textiel’ in Twente vanaf 1830

In 1830 komt het zuidelijke deel van Nederland in opstand tegen het toenmalige Nederland en scheidt zich uiteindelijk af. De staat België ontstaat in 1839. In de zuidelijk Nederlanden bestaat een veelzijdige lakennijverheid, vooral in de steden Brussel, Gent en St. Niklaas. Vanuit de Zuidelijke Nederlanden wordt veel katoen naar Ned. Indië geëxporteerd. Zo ook van uit Engeland. In eerste instantie verhoogt Nederland op de import belasting op Engelse weefsels naar Ned. Indië van 12,5 % tot 25 %. Alleen wanneer deze handel via Amsterdam gaat blijft dit percentage op 12,5 %. Dit wordt gedaan om Nederlandse havens en schepen van werk te voorzien. In feite was dit een kunstmatige schakel tussen Engeland en ‘ons’ Ned. Indië. In januari 1932 neemt koning Willem I het besluit dat er plannen moeten komen voor textielfabrieken in Nederland.

Charles Louis de Maere

Deze Vlaamse textielondernemer uit St. Niklaas is de eerste die op dit besluit inspeelt. Hij meldt zich bij de koning, hij wil wel een fabriek in het Noorden van Nederland beginnen. Hij wordt naar Twente verwezen. In Hengelo ziet hij direct dat in Twente het handweven nog gebruikelijk is. Hij vindt dat het snelweven hiervoor in de plaats moet komen. Dit kost veel investeringen in de vorm van het ombouwen van de bestaande handweefgetouwen en in opleiding. Hij besluit tot het ‘aanleggen van een school tot het vormen van bekwame wevers’. Hij neemt voor het ombouwen van de handgetouwen en het opleiden van jonge wevers Vlaamse arbeiders mee. In mei 1832 begint in Twente het snelweven. De Maere beperkt zich bij zijn inspanningen tot het invoeren van snelweven in zijn eigen bedrijf.

Thomas Ainsworth (1795-1841)

Hij werd geboren te Bolton le Moors, (Lancashire) en wordt algemeen beschouwd als de man welke in Twente de doorslaggevende aanzet voor een moderne textiel industrie gaf. Hij verspreidde de kennis van snelweven over heel Twente en de Achterhoek, Bolton le Moors ligt op 28 km afstand van Clayton le Moors, de plaats waar Spanjaard haar dochteronderneming vestigde. Hij was textielingenieur. Zijn vader was een tijdlang katoen-fabrikant. Toen diens zaken verkeerd liepen, verliet hij Engeland. Vanaf 1827 verkocht hij in Gent machines, welke hij uit Engeland invoerde. Later verkocht hij machines voor Cockerill, een bekende Engelse fabriek nabij Luik. Dit is ook de fabriek die de eerste stoomketel voor een textielbedrijf (de fa. Hofkes) in Almelo leverde. In 1831 is hij in Almelo bezig met het opstellen van een bleekketel. Hij richtte in Goor de Twentse (synthetische) Stoombleekfabriek op. In 1832, precies 100 jaar voor de vestiging van twee bovengenoemde Twentse textielbedrijven in Lancashire voerde hij hier de snelspoel in. Hij was ook de man welke, in samenwerking met de Nederlandse Handels Maatschappij, in 1832 in Twente weefscholen oprichtte waar leerlingen leerden om met de moderne machines te werken. De eerste school stond in Goor. Jongens en meisjes van 11-16 jaar kregen er onderricht. Later bezochten ook oudere wevers, die dus alleen het snelweven moesten leren, ‘gestuurd’ door fabriceurs, de school. Er werden door timmerlieden nieuwe getouwen gemaakt. Elke volleerde snelwever kreeg bij het verlaten van de school een getouw, gekocht of gehuurd, mee. In het begin van 1835 zijn in vrijwel alle Twentse steden en dorpen, ook in Borne, en de Achterhoek dochterscholen. Het ‘uitzaaien’ van de snelweef-kennis en het vervaardigen van bijbehorende getouwen komt hiermee in een stroomversnelling.

Afb. 03: De ‘provincie’ Lancashire (Engeland.) Clayton Le Moors ligt tussen Blackburn en Burnley

A. van der Wijk

Met de leiding van het dochterbedrijf in Clayton le Moors werd de heer A. (Arthur) van der Wijk belast. In de uitgave ‘Textiel en Spanjaard door de jaren’ van W.H.G. Brok wordt hij een groot kenner van de Engelse markt genoemd.
Op een feestelijke foto van de Gymnastiekvereniging DOO ( Door Oefening Ontwikkeling) in het boekwerk ‘Kent u ze nog…. de Bornsen’ komen we hem voor het eerst tegen. Bij de foto staat vermeld dat deze kort vóór of na 23 april 1913 is gemaakt. Hij staat hier samen met Albert Spanjaard. Arthur van Wijk was dus reeds minimaal vanaf begin 1913 in dienst van de Fa. Spanjaard. Bij de foto staat tevens vermeld dat de heren met hoge hoed tot het erecomité behoorden. Ze zaten in een open landauer, die voorop reed in de stoet van de leden van Gymnastiekvereniging toen deze op weg waren naar een terrein nabij de Kerkedennen. Waarom betreffende heren aanwezig waren is niet duidelijk. Waren het de oprichters, leden van het bestuur of sponsoren?
A. van der Wijk maakte carrière bij Spanjaard. Per 1 januari 1928,werd hij als procuratiehouder aangesteld.

Afb. 04: Arthur van der Wijk, links samen met Albert Spanjaard. Hij behoorde tot het erecomité bij gymnastiekoefeningen van DOO (Door Oefening Ontwikkeling) rond 1912

Hij bekleedde in Borne vele bestuursfuncties. Toen hij naar Engeland zou vertrekken moest hiervan afscheid worden genomen. Bij de verschillende afscheidsrecepties werden er door velen uitvoerige loftuitingen geuit.
Dit gebeurt o.a. op 18 juni 1932 in het St. Josephgebouw, nadat hij 17 jaar secretaris-penningmeester van het Groene Kruis was geweest. Alles en iedereen die in Borne een zekere positie bekleedde was hierbij aanwezig. Presidente mevr. Juliette Spanjaard-Polak gaf een kort overzicht van zijn vele werkzaamheden. Als dank ontving hij uit haar handen een album met de handtekeningen van alle leden. Dit moeten ongeveer 1000 handtekeningen zijn geweest, immers eind 1930 waren er 1056 leden. Burgemeester Schaepman sprak afscheidswoorden en bracht tevens dank voor het vele goede dat hij voor de lijdende mens had verricht. O.a. ds. Wartena, predikant van de N.H. kerk, de heer Hek namens de Chr. Besturenbond, de heer Wes namens de R.K. Werkliedenvereniging, de heer I. Spanjaard (oud Voorzitter), de doctoren Panhuysen en Stomps, pastoor Elskamp van de St. Stephanuskerk spraken. Aanwezig waren ook de oud burgemeester van Borne Jhr. E.J.J.S von Bönninghausen en de heren L. en B. Spanjaard. Bijzonder is dat de redactie van het Overijssels Dagblad, die van het gebeuren verslag doet, aan al deze goede woorden en wensen het volgende meende te moeten toevoegen: “Afscheid van een werkzame persoonlijkheid en wat meer zegt in onze tijd van iemand die steeds belangeloos, altijd en overal op de bres stond voor vereniging tot heil van de nevenmens en tot heil van de economisch zwakkeren.” Arthur van Wijk dankte tot slot het gemeentebestuur dat, ondanks de vele noodzakelijke bezuinigingen, de subsidie voor het Groene Kruis had gehandhaafd.
Uiteraard moet er ook afscheid worden genomen van de collega’s van de Fa. Spanjaard. Dit gebeurde tijdens een bijeenkomst op 6 augustus 1932 in het schaftgebouw van de firma. Het afscheid vond plaats enkele dagen voor het daadwerkelijke vertrek. Ook van de heren ten Cate en Swerts werd afscheid genomen. Bij deze bijeenkomst waren o.m. aanwezig de dames Spanjaard, de directeuren, het kantoorpersoneel, beambten en bazen. Van der Wijk ontving een prachtig schilderstuk en de heren ten Cate en Swerts een rookstel. Voor de dames van der Wijk en de verloofde van de heer Ten Cate waren er bloemen. De directeur Karel Spanjaard dankte de vertrekkenden voor de prettige samenwerking en wenste hen toe dat het hen in Engeland naar wens zou gaan. De heer van der Wijk bracht hij speciaal dank voor de verdienstelijkheid op velerlei gebied.
Overigens: de heer Swerts werd technisch leider De heer ten Cate kreeg de leiding over de administratie. Ook de heren Joh. Fischer van de Jacquardweverij* en getouwbaas Jan Bloemendal kwamen permanent in dienst van de Engelse dochtermaatschappij van Spanjaard. Niet permanent naar Engeland vertrok de baas van de ruwerij, B. Peters. Hij moest diverse keren naar Clayton le Moors reizen voordat alles goed ging en er een goed verkoopbaar product werd gemaakt.

  • In een Jacquardweverij wordt damast geweven. In een ruwerij wordt ‘gereed’ doek middels het beperkt ‘beschadigen’ door ‘snijden’ in de draad een beetje ‘wolliger’ gemaakt.
    Dick Spanjaard, de in 1911 geboren zoon van Isaac Spanjaard, loopt een jaar stage in Engeland. Arthur van der Wijk schijft een vernietigend getuigschrift m.b.t. deze stage.
    Later, in 1938, wanneer er binnen de directie van Spanjaard onenigheid ontstaat, zal dit getuigschrift nog een rol spelen.
Afb. 05: Jan Bloemendal
Afb. 06: B. Peters

Als boven omschreven vestigden steeds meer Nederlanders zich in Lancashire. Kennelijk was er behoefte elkaar periodiek te ontmoeten. Op initiatief van de in Londen reeds bestaande vereniging ‘Neerlandia’ vond er op maandag 19 april 1939 in het Midland Hotel te Manchester een bijeenkomst plaats waarvoor Nederlandse ondernemers uit Lancheshire en Cheshire (een naastgelegen regio) waren uitgenodigd. Ook de Nederlandse consuls van Lancashire en Cheshire waren aanwezig. De Nederlandse consul van Londen, de heer Th. De Meester begroette hen. Er werden bij de georganiseerde feestmaaltijd dronken uitgebracht op de Engelse koning George en op ons vorstenhuis. Tevens werden de volksliederen gezongen. Besloten werd om ook voor Lancaster en Cheshire een vereniging ‘Neerlandia’ op te richten. Als eerste activiteit zou op 6 juni van dat jaar een picknick in de buurt van Blackburn worden gehouden. Daarna zou er een bijeenkomst op een der Nederlandse stoomschepen te Liverpool plaatsvinden. Voor de kinderen kwam er een sint Nikolaasfeest te Manchester. Vervolgens stelde de voorzitter van de Londense vereniging voor als ‘Godfather’ van de nieuw opgerichte vereniging te fungeren, en deze volgens Engels gebruik de nieuw opgerichte vereniging als kindeke aan een de aanwezige Anglicaanse predikant met Nederlandse roots, Rev. Santingham, ten doop te houden.

Arthur van der Wijk werd in het eerste bestuur van de nieuwe vereniging opgenomen. ‘s Avonds verzorgde hij een lezing met lichtbeelden. Hij liet de moderne architectuur te Amsterdam, Rotterdam, den Haag en Hilversum, waar hij het nieuwe stadhuis van architect Dudok toonde, zien. Ook vertoonde hij een serie beelden over de droogmakerijen van de Zuiderzee, waarbij hij hulde bracht aan ir. Lely. Er was toevallig ook een van de heren Spanjaard in Manchester aanwezig. Hij zat ook aan het diner aan. Hij dankte als Nederlander voor de gezellige avond die hem was bereid.
Tussen het bedrijf in Engeland en Nederland was veelvuldig contact. Regelmatig was Arthur van der Wijk in Nederland. Ook ontving hij in Engeland regelmatig leden van de directie van het moederbedrijf, Tijdens een van de bezoeken aan Borne, in de winter van 1934, gaf hij in het schaftgebouw van Spanjaard een lezing over Engeland. Hij vertelde over het Engelse staatsbestel dat geheel anders was opgebouwd dan dat in ons land. Over de woningbouw, die volgens hem, hoewel iedere woning voorzien was van een badkamer, achterbleef bij de woningbouw in ons land en hij liet lichtbeelden zien van de prachtige landschappen, the Englisch country gardens.

Afb. 07: Arthur van der Wijk, hier bij de viering van het 25 jarig jubileum van het Groene Kruis in 1930

Van der Wijk

Arthur Isidore van der Wijk werd op 6 april 1884 te Assen geboren. Zijn ouders waren Louis van der Wijk, geboren 3 november 1842 te Assen van beroep koopman/kruidenier. Hij overleed op 23 maart 1904 te Assen. Zijn moeder was Henriëtte Walbaum, geboren 1851 te Munster en overleden op 9 november 1932 in huize Beth Schalom te Amsterdam. Zijn ouders huwden op 30 januari 1875 te Assen.

Arthur Isidore van der Wijk huwde op 27 juni 1917 te Gouda met Clara Sophia Cats, geboren 1890 te Gouda. Uit het huwelijk werden twee dochters geboren, te weten: Selly Henriëtte, geboren 8 juli 1918 te Borne en Henriëtte Louise Seline, geboren 14 juni 1921 te Borne. Beide dochters huwden met Engelse mannen. In 1937 woonde het gezin van der Wijk in een mooie groene wijk met vrijstaande woningen, tegenover het plaatselijke cricket veld aan 4 West Park Road te Blackburn. Hij keerde na de Tweede Wereldoorlog niet terug naar Nederland. Door hun verblijf in Engeland is het joodse gezin de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog bespaard gebleven. Hij was ridder in de orde van Orange Nassau. Arthur Isidore van der Wijk overleed op 17 mei 1957 op 73 jarige leeftijd in Oakdene een dorp bij Blackburn Eng.

Arthur van Wijk had waarschijnlijk niet alleen via zijn zus een familiaire band met de familie Spanjaard. Levie Spanjaard (1821-1892), een van de twee opvolgers van de oprichter van het familiebedrijf Spanjaard, was namelijk gehuwd met Betje van der Wijk (1828-1901). Deze ‘band’ ben ik niet verder nagegaan.

Hij had twee zusters te weten:

  • Rosa Emma Bettij , geboren op 24 oktober 185 te Assen, overleden op 5 april 1943 te Sobibor. Zij was gehuwd met Arnold Spanjaard, winkelier, geboren op 12 februari 1884, overleden te Amsterdam. Arnold Spanjaard was een kleinzoon van Salomon Jacob Spanjaard en Sara van Gelder, de stichters van het textielconcern Spanjaard.
  • Ella Emilie Auguste, geboren op 19 juni 1879 te Assen. Overleden op 7 oktober 1959 te Antwerpen. Zij was gehuwd met Julius Nathan Andriesse, koopman, geboren in 1875 te Vlissingen.

Spanjaard verplaatst een deel van het bedrijf naar Engeland

Het overplaatsen van een deel van het bedrijf vond plaats midden in de economische crisis van de jaren 30. Het was een tijd van grote werkloosheid en ernstige armoede. De industrie, met name de textielindustrie in Nederland, had het erg moeilijk. De koopkracht in Nederland nam sterk af. Maar dit was niet het enige probleem. De katoenindustrie werd ook met de volgende buitenlandse feiten geconfronteerd, te weten:

  • Engeland verliet op 1 november 1931 de zgn. Gouden Standaard. Dit wil zeggen dat de waarde van de Engelse Pond Sterling niet meer was gekoppeld aan de opgeslagen hoeveelheid goud. Dit betekende dat de Pond Sterling deprecieerde. (in waarde verminderde). Uitvoer naar Engeland werd daardoor moeilijker. En de opbrengst van de naar Engeland reeds uitgevoerde en nog uit te voeren goederen daalde. Zo ontving Spanjaard niet fl. 12,– maar fl. 10,25.
  • de enorme concurrentie van Japan op de Nederlands Indische markt. Ook de Engelse katoenindustrie ondervond daarvan in India erg veel hinder. De Japanners dumpten hun textiel producten op deze markten.
  • Per 1 maart 1932 voerde Engeland invoerrechten van 20% in op import van textielproducten. Genoeg redenen om als Nederlandse textielindustrie in moeilijkheden te komen. Dit gold nog meer voor de N.V. Stoomspinnerijen en weverijen v/h S.J. Spanjaard omdat Engeland Spanjaards grootste export gebied was.
    Het was ook een tijd van grote arbeidsonrust in de textielindustrie in Twente. De Twentse fabrikanten probeerden op twee manieren de problemen het hoofd te bieden. Deze waren:
  • het verhogen van de productiviteit, de zgn. rationalisatie. Dit hield in dat wevers een groter aantal getouwen dan voorheen in gang moesten houden.
  • het verlagen van de lonen. Deze werden op 16 november 1931 met 5% verlaagd. Met tegenzin werd deze verlaging geaccepteerd. In december 1931 werd door de fabrikanten een verdere verlaging van de lonen met 5 % aangekondigd. Dit leidde, op 14 december 1931 tot stakingen van meer dan 14.000 arbeiders. Later sloten zich hierbij nog meer arbeiders aan. Ook de arbeiders van Spanjaard staakten vanaf 14 december 1931. Er ontstonden in het dorp ongeregeldheden. Op 8 januari werd door groepen opgeschoten jongeren met ‘donderbussen’ gegooid, werden staatlantaarns vernield en bij werkwilligen ruiten ingegooid. Ook werden er bij de woning van K. Spanjaard aan de Stationsstraat en bij de procuratiehouder A. van der Wijk ruiten ingegooid. Hij woonde in een van de twee ‘directeurswoningen’ gelegen aan Deldensestraat, thans nr. 5 (het is de eerste van de twee villa’s na de aansluiting van de Ververstraat op deze straat). Pas in de eerste week van april 1932, na ruim 4 maanden, eindigt het conflict. De loonsverlagingen blijven. Wel worden er afspraken gemaakt. De tweede loonsverlaging gaat 6 weken later in. De kostwinners met een lager loon zullen (gedeeltelijk) worden ontzien. Ook tonen de fabrikanten zich bereid om over de lage lonen bij de firma’s Kan te Oldenzaal en Spanjaard in Borne nadere te spreken.
    Het overplaatsen van een gedeelte van het bedrijf naar het buitenland is natuurlijk een ingrijpende aangelegenheid. Hiervoor is een lange voorbereiding nodig. Uit het gegeven dat de beoogd leider van de dochteronderneming zich op 10 februari 1932 niet beschikbaar stelt voor een volgende termijn als bestuurder van de vereniging Ambachtsonderwijs te Borne blijkt dat men hier toen reeds mee bezig was.
    Op 20 mei 1932 berichtte de directie aan de aandeelhouders over het voornemen tot overbrenging van een klein gedeelte van het bedrijf naar Engeland. Ten einde voor de machines en een deel van het personeel emplooi te houden heeft men beslag gelegd op een fabriekscomplex in Lancashire, teneinde daar de fabricage van Engelse artikelen voort te zetten. De stap leidde uit der aard der zaak tot enige vergroting van de werkloosheid ter plaatse (hier wordt Borne bedoeld) iets wat ook zou hebben plaatsgevonden als het besluit tot vestiging in Engeland niet was genomen. Het overgenomen fabriekscomplex is van bescheiden omvang. Het gebouw zal worden overgenomen. In hoeverre deze fabriek zal uitbreiden en welke gevolgen daarvan zullen zijn voor de omvang van de fabriek in Borne valt niet te zeggen. De fabriek zal hoofzakelijk worden ingericht voor het weven van batist*. Borne zal met een evenredig deel worden ingekrompen. In verband met geldende bepalingen omtrent toelating van arbeiders in Engeland is het niet mogelijk arbeiders uit Borne, werkzaam in dat gedeelte van de weverijen eveneens naar Engeland te verplaatsen.
  • Batist is een fijndradige weefsel, oorspronkelijk gemaakt van linnen, maar later ook van wol en katoen. Het weefsel is min of meer doorzichtig. Het wordt gebruikt voor zakdoeken, bloesjes, mutsen en dergelijke.
Afb, 08: Rechts: een van de twee directeurswoningen aan de Deldensestraat 5. Aan de overzijde de woningen van ‘de rode lap’

Eind 1932 komen in de pers berichten dat er meerdere textielbedrijven zijn die overwegen (een deel van) het bedrijf naar Engeland over te plaatsen. In het Twents dagblad Tubantia en Enschedese Courant van 22 juni 1932 werd naast het bericht dat de fa. G. Jannink en Zonen in Engeland een filiaalfabriek gaat stichten ook het volgende vermeld: “Wanneer men in Manchester in het Midland hotel wandelt ziet men telkenmale bekende gezichten uit Enschede en hoort men elke keer van Enschedese fabrikanten die uitkijken naar een weverij in Lancashire die ze voor hun doeleinden kunnen gebruiken. Zeker wij weten wel dat de bedoeling van hen is om in Engeland alleen te gaan weven alleen maar om hun klanten in Engeland te behouden. Maar, als zij zo meteen in Engeland goedkoper kunnen produceren dan in Holland, zullen zij dan duur doek in Holland weven, of zoveel mogelijk doek in Engeland?”
Maar naast de bedrijven Spanjaard en Jannink heeft uiteindelijk geen enkel Twents bedrijf deze moeilijke stap gewaagd. De redenen dat deze bedrijven voor deze stap wel maakten waren min of meer het zelfde. Voor Spanjaard gold dat Engeland haar grootste export gebied was. Voor Jannink was dit de uitvoer van haar beroemde zgn. ‘Landhuisstoffen’ naar Engeland. Zij vestigden de fabriek G. Jannink and Sons in Darwen (Lancashire). Darwen ligt op een afstand van ongeveer 15 km van Clayton le Moors.

De redenen om deze stap uiteindelijk toch niet te maken waren:

  • ook de situatie van de textiel in Engeland was erg moeilijk. Op zaterdag 27 augustus 1932 gingen ongeveer 200.000, wevers en weefsters in Lancaster in staking. Deze staking duurde tot 27 september. Het resultaat was dat elk meer weefgetouwen diende te bedienen en er een forse loonsverlaging werd doorgevoerd. Aansluitend gingen op 31 oktober 1932 een kleine 170.000 spinners en kaarders in Lancashire in staking. Deze staking duurde slechts kort. Ze werd op 7 november aansluitend beëindigd. Er werd een 7% lager loon ingevoerd. Uit genoemde cijfers wordt duidelijk hoeveel arbeiders en in de textielindustrie van Lancashire werk vonden. Wellicht wel 20 keer zo veel dan in Twente.
  • Lancashire kende een “rijke” geschiedenis aan arbeidsstakingen. Zo staakten honderden duizenden arbeiders in 1929 en 1931. Er heerste een grote werkeloosheid onder de textielarbeiders, tot 40%.
  • de technische ontwikkelingen van de machines waren achtergebleven.
  • Engeland verloor steeds meer export mogelijkheden in India en het Midden Oosten. De mindere kwaliteit van haar producten was op deze landen afgestemd.
    Al met al geen fijne vooruitzichten voor zo’n moeilijke stap.
    In de maand juni van 1932 werd gestart met het overbrengen van machines naar Clayton le Moors. Dit ging door in de eerste helft van 1933. Medio 1933 was het gehele bedrijf volgens het opgezette plan geïnstalleerd. Gedurende het tweede half jaar van 1933 draaide de fabriek op volle kracht.
Afb. 09: Enfield Wharfs in Clayton le Moors (Engeland) gelegen aan het kanaal Leeds-Liverpool. Het leistenen dak, dat tijdens het gebruik van ‘de Wharf’ door Spanjaard’s Mill gedeeltelijk afbrandde, werd vervangen door een dak van asbestplaten. Het is aan het eind van het gebouw nog juist te zien

Het dochterbedrijf in Engeland

Het dochterbedrijf vestigde zich in het dorp Clayton le Moors. Clayton le Moors is gelegen aan het kanaal Liverpool-Leeds, daar waar dit kanaal de weg van Blackburn naar Burnley, twee grote textielsteden, passeert. Het eerst gedeelte van het kanaal, nabij Liverpool, dateert al van 1790. In 1796 bereikte het Burnley, in 1801 Clayton le Moors, Hier werd een verbreding van het kanaal gemaakt. Hier konden schepen aanleggen. In 1810 werd Leeds bereikt. Het kanaal was noodzakelijk voor transport van ruwe materialen naar het binnenland en gerede producten naar de haven Liverpool en vandaar naar het Brits Imperium. Overigens, er werden in die tijd 2.000 miles (3.200 km) kanaal in Engeland aangelegd. Het verbond mijnen met fabrieken, markten en havens welke aan diep water lagen. Nabij Clayton le Moors bouwde de Leeds and Liverpool Canal Company, in 1801/1802, onmiddellijk aan het verbrede kanaal de Enfield Wharf Warehouses. In 1806 werd dit uitgebreid met een kantoorruimte. In 1829/1830 werd een deel verbouwd tot woning. Het gebouw bestond uit twee bouwlagen met op elke verdieping brede deuren om te kunnen laden en lossen. Aan de kanaalzijde stonden houten kranen. Hier meerden de boten aan, werden goederen overgeladen voor verder vervoer over de weg of goederen tijdelijk opgeslagen. Aan de overkant van het kanaal stonden gebouwen voor het stallen van paarden.
Clayton le Moors was een perfecte plek om fabrieken te vestigen, voor Lancashire waren dat voornamelijk textielfabrieken. Op bijgaande luchtfoto uit 1931/1932 is te zien dat er toen een groot aantal bedrijven (fabrieken) stonden. Het zijn alle textielbedrijven. We zien op deze foto Prospect Mill en iets verder de Canal Mills, onmiddellijk aan het kanaal gelegen en gebouwd in 1834/1835 met twee weverijen, een vier verdieping hoge spinnerij en verdere bijgebouwen met opslagloodsen en behuizing voor de stoommachine, dit bedrijf werd in 1932 gesloten. Ook zien we, aan de overzijde van het kanaal de Fern Mill die in 1933 werd gesloten. Maar er waren nog meer textielfabrieken in Clayton le Moors, zoals Victoria Mill, een stoom katoenspinnerij en weverij, gebouwd in 1845/1847 gesloten in 1931. De Royal Mill, deze werd in 1912 gebouwd en was de grootste weverij eveneens door stoom aangedreven en de Albion Mill. 5 Textielbedrijven in een dorp met ongeveer 8000 inwoners.
Na 1935 waren nog drie fabrieken in bedrijf. Spinnerijen stopten allen uiterlijk 1933 en weverijen in 1960.
De Prospect Mill, Mapestraat, Clayon le Moors, werd door de N.V. Stoomspinnerijen en weverijen v/h. S.J. Spanjaard aan gekocht. Hier vestigt zij de dochteronderneming Spanjaard’s Prospect Mill. (Prospect betekent zoveel als vooruitzien) Het afmetingen van het bedrijfsgebouw waren ongeveer 100 x 100 m (1 ha) Het gebouw stamde uit 1904/1905, en was een laat exemplaar van een weverij met sheddaken, en een centraal gelegen stoommachine in een ”boilerhouse” (ketelhuis) en een schoorsteen. In dit gebouw werden de overgeplaatste machines geplaatst. Het gebouw van de Spanjaard’s Prospect Mill was in 2009 nog aanwezig. Het is later afgebroken Thans staat er, gezien het grote aantal geparkeerde auto’s, een groot kantoorgebouw en en aansluitend een woongebouw. De contouren van het vroegere bedrijfsperceel zijn nog te herkennen. (Zie luchtfoto Google Earth).

Afb. 10: Spanjaard’s Mills te Clayton le Moors aan het kanaal Leeds-Liverpool. Op de voorgrond, links, onmiddellijk aan het kanaal gelegen, Enfield Wharfs. Op de voorgrond Fern Mills, een ander textiel fabriek (foto 1950)

Tevens huurde Spanjaard’s Prospect Mill een deel van de nabij gelegen Enfield Warehouses. van de Leeds-Liverpool Canal Company. Dit gebouw is thans nog aanwezig. In dit gebouw bevonden zich opslagruimten, een kantoor en een residence (woning). In het document “Heritage Assessment of the Enfield Warfs Warehouses, Clayton le Moors”, dat opgesteld is om de cultuurhistorische waarde van dit gebouw te bepalen wordt de gehele geschiedenis van het gebouw verteld. Het gebouw is in 1801 gebouwd Het is opgetrokken uit in de omgeving gewonnen zandsteen. Het kreeg de functie van tijdelijke opslagruimte van aan- en af te voeren goederen. In 1930 staat het leeg. In 1932 werd het door Spanjaard’s Prospect Mill gehuurd. Het gebouw werd kennelijk gebruikt als opslagruimte van ruwe katoen. Dit blijkt uit het volgende: op 4 oktober 1943 stichtte een werknemer van Spanjaard Prospect Mill er brand. Er lag op dat moment op beide verdiepingen samen 250.000 Ld aan ruwe katoen. 1 Ld is 0,45 kg. Er lag dus 120.000 kg ruwe katoen, hetgeen ongeveer 60 m3 is. Dit deel van het gebouw werd ernstig beschadigd. Het dak werd vernield. Ter plaatse is dit nog te zien. De oorspronkelijke houten dakconstructie werd vervangen door stalen spanten en i.p.v. leien met asbestplaten gedekt. De schade bedroeg 10.000 Pond Sterling. Een medewerker van de Leeds – Liverpool Canal Compagny berichtte over deze brand aan de directie. Uit dit bericht blijkt dat de residence (woning) werd bewoond. In een deel van het gebouw bevond zich ook de kantine, deze werd niet beschadigd. Het Enfield Warehouse en de aan de overzijde van het kanaal gelegen stallen worden aangemerkt als ‘Buildings of National Importance and special interest’. In goed Nederlands als ‘Rijksmonument’.

Hoe verging het Spanjaard in Engeland?

Uit het jaarverslag over het jaar 1933 blijkt dat de waarde van de overgebrachte machines, als een vordering op de Engelse Dochter Maatschappij in de boeken van Spanjaard Borne zijn gebracht. De overbrengingskosten en de oprichtings- en installatiekosten heeft de Engelse Vennootschap onmiddellijk afgeschreven, waardoor een verlies ontstond. Echter de exploitatie van het tweede half jaar was zodanig bevredigend dat dit verlies dat jaar al voor een belangrijk deel was ingehaald. Kennelijk ging het financieel (heel) goed.
Over het jaar 1934 staat in het jaarverslag: “Ons bedrijf in Engeland heeft bevredigend gewerkt, en het verlies, ontstaan door de kosten die wij in ons vorig jaarverslag hebben vermeld, konden wij verder voor een belangrijk gedeelte inhalen. Wij menen met vertrouwen de toekomst van dit bedrijf te mogen zien”. Kennelijk is er zoveel winst gemaakt dat de aanloopkosten grotendeels zijn terug verdiend.
In 1935 leed het moederbedrijf verliezen, terwijl het bedrijf in Clayton le Moors goed draaide en winsten afdroeg aan het moederbedrijf (Twentsche dagblad Tubantia en Enschedesche Courant 17 september 1935). Over het bedrijf in Engeland kunnen wij mededelen dat de moeilijkheden, ofschoon ook daar bestaand, zich toch in beduidend mindere mate doen gelden dan hier ten lande. Wij hebben alle vertrouwen in de verdere ontwikkeling der Engelsche zaak. Het kapitaal van Spanjaard’s Prospect Mills Ltd”. bedraagt dan fl. 4 miljoen.
In het boekjaar 1936 maakt moederbedrijf N.V. Stoomspinnerijen en weverijen v/h. S.J. Spanjaard na 6 jaar weer winst. In het jaarverslag wordt over de Engelse dochter geschreven: “Ons bedrijf in Engeland heeft zich in het afgelopen jaar bevredigend ontwikkeld, ook daar waren de resultaten gunstiger dan over 1935, terwijl de vooruitzichten voor het komend jaar als gunstig mogen worden bestempeld”. Anders dan het eerder genoemde batist produceerde Spanjaard’s Prospect Mills in hoofdzaak schipperslaken, kwaliteit 683 (een zware kwaliteit doek).
In het jaarverslag over het jaar 1937 van Spanjaard Borne staat over de Engelse dochter: “Onze dochter heeft een zeer moeilijk jaar gehad. De tegenslag der conjunctuur heeft daar, vooral op de textiel, een ongunstige invloed gehad, waarbij, naar te verwachten viel, ons bedrijf niet werd gespaard. De verbetering der situatie is inmiddels echter dusdanig, dat wij met enig vertrouwen de resultaten van het thans lopende jaar tegemoet zien”. Kennelijk heeft de Engelse dochter in 1937 verlies geleden.
Ook In 1938 had onze Engelse dochteronderneming een zeer moeilijk jaar. “De verbetering van der situatie in inmiddels echter dusdanig, dat wij met enig vertrouwen de resultaten van het thans lopende jaar (1939) tegemoet zien”, zo valt in het jaarverslag over 1938 te lezen. Kennelijk heeft het Engelse bedrijf verlies geleden.
In het jaarverslag van Spanjaard Borne is over de Engelse dochter slechts aangegeven dat het in 1939 bevredigend heeft gewerkt.
Op 7 maart 1940, juist voor het begin van de Tweede Wereldoorlog schrijft de directie van Spanjaard Borne dat de positie van de Engelse maatschappij zich op de Engelse markt gunstig heeft ontwikkeld. De kans op een uitkering wordt verhoogd door de omstandigheid dat de kosten van oprichting en installatie geheel zijn afgeschreven. Deze uitkering is in 1940 waarschijnlijk niet ontvangen. Tevens geeft men aan: “De gevolgen van den oorlog, ook al heeft deze daar aanvankelijk opleving meegebracht, zijn echter zodanig onberekenbaar, zowel wat de rentabiliteit als wat de transfermogelijkheden betreft, dat wij ons van voorspellingen menen te moeten onthouden.”
De directie ziet duidelijk de Tweede wereldoorlog nabijkomen. Ze ziet de moeilijke situatie waarin het Bornse bedrijf als ook het Engelse bedrijf zullen komen. Ook vrezen ze voor het verlies van de mogelijkheden om elkaar te versterken.
In de jaren 1940, vanaf begin mei tot begin mei 1945, is er waarschijnlijk geen, of zeer beperkt contact geweest tussen het moederbedrijf en de Engelse dochter.

In het jaarverslag over 1945 schrijft Spanjaard Borne dat een bedrag is ontvangen van fl. 474.202,– welke haar oorsprong vindt in gedurende de oorlog geaccumuleerde vergoeding der dochteronderneming. Dit bedrag was de winst welke door het bedrijf in Engeland in de jaren 1940- 1945 was gemaakt. Spanjaard kon dit bedrag goed gebruiken. In 1945 leed het moederbedrijf zelf een verlies van fl. 251.578,–. Moeder- en dochterbedrijf maakten op de jaarrekening van 1945 een ‘vertekende’ winst van fl. 222.624. Het jaarverslag van Spanjaard over het jaar 1946 vermeldt: “De dochteronderneming heeft sinds 1940 succesvol gewerkt; de ‘earning capacity’ van dit bedrijf nam gedurende de oorlog beduidend toe.”
In het jaarverslag over 1947 werd aangegeven dat de Engelse dochteronderneming over dat jaar op een bevredigend resultaat mocht bogen. Er was een uitkering van het bedrijf in Engeland aan Spanjaard Borne.
In het jaarverslag over 1948 van Spanjaard Borne staat over de Engelse dochter: “Daar de reden, waarom in 1932 een bedrijf in Engeland werd opgericht, niet meer bestaat, werden terreinen, gebouwen, machines en voorraden verkocht, toen de directie hiervoor een gunstig lijkend aanbod werd gedaan, zulks in de overtuiging dat het in England geïnvesteerde geld in Nederland rendabeler kon worden gemaakt. De transactie is nog niet geheel afgesloten.”
Spanjaard Borne kon de inkomsten uit de verkoop van de Engelse dochter toen goed gebruiken. Het bedrijf stond voor grote investeringen in de jaren onmiddellijk na de oorlog.

Ter opfrissing: De doelstelling voor het oprichten van het Engelse bedrijf was: het behouden van de Engelse markt voor N.V. Stoomspinnerijen en Weverijen v/h S.J. Spanjaard.

Uit informatie van oud werknemers blijkt dat in de 50er en 60er jaren Spanjaard slechts weinig klanten in Engeland had. De doelstelling is kennelijk niet gehaald. Echter tot verlies heeft deze toch gedurfde onderneming waarschijnlijk niet geleid. Sterker nog de geaccumuleerde uitkering (winst) welke het moederbedrijf in 1948 uit Engeland ontving was toen zeer welkom. Hetzelfde zal het geval geweest zijn met de inkomsten uit de verkoop van de Engelse fabriek met toebehoren.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2021-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)