Auteur: Herman Baartman
Stephanus de Meijer (*1682- †1737), volgens Röring ‘de stichter der parochie Hertme’, ‘bouwde [in 1715 h.b.] in de nabijheid van het Groothuis op eene plaats, genaamd de Kolk, eene pastorie, waarvan hij eene kamer inrichtte, om er in de week de H. Diensten te verrichten, terwijl dit op Zon- en Feestdagen op het Groothuis geschiedde’ (Röring, 1909, p. 91). Veel meer dan dit is er over hem niet bekend. Een goede reden dus om te onderzoeken of er over deze stichter niet meer te vermelden valt. En dat blijkt het geval.
Eerst volg ik Stephanus’ loopbaan als pastoor. Daarna komen zijn herkomst en familie aan de orde. Veel sporen heeft deze eenvoudige plattelandspastoor in de geschiedenis niet nagelaten, maar het resultaat van mijn speurtocht is wel, dat we nu weten waar hij vandaan komt – zelfs waar precies zijn wieg heeft gestaan – en wat zijn familie was, en als er iets is wat een mens een gezicht geeft is het wel zijn familie en de plaats van zijn wieg.
De pastoor
In Geerdinks geschiedschrijving van kerkelijk Twente – in het bijzonder van clericaal Twente (Geerdink, 1895) – lezen we dat pastoor Lefers in Borne werd opgevolgd door ‘Stephanus Meijer, geboren te Emmerik. Het jaar van zijne aanstelling heb ik niet kunnen ontdekken (hij was hier pastoor in 1709 en is gestorven in 1737). Wel vind ik dat hij ‘een kerkhuis en woning mocht bouwen op eene plaats, genaamd De Kolk, in de boerschap Hertme, een goed kwartier afstand van Borne’, aldus Geerdink (p. 384).
In een naamlijst van pastoors van de Hollandsche Zending over de jaren 1710-1770 staat vermeld, dat Stephanus de Meijer pastoor was van ‘Borne en de Kolk’ van 1709 tot 1737, en dat hij tot 1709 in Sloten (Friesland) werkzaam was (Hofman & Van Lommel, 1877). In september 1709 overleed daar pastoor Wulfers, dus Stephanus moet daar kapelaan geweest zijn. Aannemelijk is daarom dat hij in 1709 in Borne als pastoor aan de slag is gegaan. Hij was toen, zoals nog blijken zal, pas 27 jaar oud. Heel jong voor een pastoor, maar uitzonderlijk was dat toen niet, zoals is af te leiden uit een verzameling van 710 biogrammen van seculiere priesters die tussen 1663 en 1705 op het grondgebied van het huidige Nederland werkzaam waren (Ackermans, 2003). Over zijn werk is ons weinig bekend, behalve natuurlijk dat hij net als elke andere zielzorger gedoopt, getrouwd en begraven heeft. Het eerste, zoals is af te leiden uit de doopregisters die hij vanaf 1 juli 1709 heeft bijgehouden, ongeveer 1630 keer, het tweede naar schatting 280 keer(1). In 1726 telde zijn parochie 1290 communicanten (Van Lommel, 1882).
De kerkwoning die hij in 1715 op De Kolk mocht bouwen is het centrum van zijn priesterlijke activiteit. Daarnaast fungeerden Het Hulscher in Zenderen en Te Wierik in Bornerbroek als bijkerken. Maar om zijn mensen meer tegemoet te kunnen komen verrichtte Stephanus ook elders wel eens diensten en dat zinde een groep andersdenkenden niet. Ze verzochten daarom Baron Bentinck, landdrost van Twente, om daar paal en perk aan te stellen:
‘Met alle schuldige eerbied en niet minder met respect’, laten ze de baron weten, ‘hoe dat van oudsher den tijdelijken Roomschen Priester altijd sijn dienst hebbe gedaen op het Erve Groothuys, Hulscher, Averinck en Wierick in ‘t gerigt van Borne gelegen en nergens anders en dat den tegenwoordigen Roomschen Priester Meijer tegen sodaene aloude gewoonte, gebruijk en usantie dan eens aen ‘t Middendorp, dan eens hier, dan eens weer daar, en so op verscheidene plaatsen dien Roomschen dienst komt te exerceren en waar te nemen strijdende tegen ‘t oude gebruijk ende gewoonte.’ Daarom vragen ze de ‘Hoog Welgeb Gestrenge’ om ‘den voorgemelden Roomschen Priester Meijer te gelasten sijn dienst alleen te excerceren so in de weeke als op sondagen in sijn eigen huijs alsmede op de plaatsen hier voren genoempt en te laten verbieden bij een boete als u Hoog Welgeb. Gestrenge gelieve te stellen’.
Een kopie van dit verzoekschrift werd aan de pastoor ter hand gesteld. En aldus werd er beschikt. ‘Rooms Priester Meijer word geordoneerd op geen andere plaatsen dienst te doen als te vooren is geschiet en aan vorige priesters is gecomveert geworden’, aldus de baron(2).
Pastoors kregen bij tijd en wijle inspectie van hogerhand. Zo ook Stephanus. Op 28 september 1722 deed de apostolisch vicaris Johannes van Bijlevelt op een rondreis door Salland, Linge en Twente ook Borne aan. In Enschede en Haaksbergen had hij alles wel bevonden, aldus zijn verslag en zo toog hij hilari animo – met vrolijk gemoed, zo’n verslag werd toen in het latijn geschreven – naar Stephanus de Meijer in Borne, waar hij ‘s anderendaags, op de feestdag van Sint Michael, de mis opdroeg. Ook hier was alles in orde – omnia sacra – en daarop ging hij naar Goor, naar pastoor Gerard Ensman, die 15 jaar later, in 1737, Stephanus zou opvolgen in Borne.
Ensman was sinds 1717 werkzaam in Goor, eerst als kapelaan en vanaf 1726 als pastoor. Omdat er verwarring is over de aanstelling van Ensman in Borne(3) geef ik hier in extenso het bericht over diens benoeming:
Vacante per obitum R. Di. Stephani de Meijer statione Bornensi, commissum est mihi regimen pastorale ejusdem communitatis 10 Augt. 1737, et eodem tempore sacellanum accepi Gerardum Hommels, mihique et sacellano meo concessa est facultas binandi 2 Apr. 1739. G. Ensman p.m. Bornensis
In vertaling: Daar wegens het overlijden van de Eerw. Heer Stephanus de Meijer de statie Borne vacant was, is mij op 10 augustus 1737 de pastorale leiding van deze gemeente opgedragen en in die- zelfde tijd nam ik Gerardus Hommels aan als kapelaan, en op 2 april 1739 is mij en de kapelaan toestemming verleend om twee maal daags de mis te lezen (facultas binandi). G. Ensman p.m. (pastor missionis) in Borne.
Had naar het lijkt onze pastoor 28 jaar lang zijn kudde alleen gehoed, zijn opvolger kreeg er prompt een assistent bij (over hem straks meer). Het lijkt dus dat Stephanus in de maanden voor 10 augustus overleden is. Maar er is wat dit betreft iets vreemds aan de hand. Het doopboek van Hertme begint in 1709, het jaar waarin Stephanus zijn werk in Hertme als zielzorger begon. En bovenaan de eerste bladzijde staat in zijn handschrift te lezen dat hij – Ego Stephanus de Meijer – dit register van namen en dopen bijhoudt. Eufemia Mollenbroek is zijn eerste dopeling. Dit doet hij trouw tot 26 september 1737 als hij de doop registreert van Joannes Wildiek, zoon van Gerardus Wildiek en Wilmina. De volgende registratie, op 1 oktober, die van Catharina, dochter van Henricus te Groothuijs en Henrica, wordt in een ander handschrift gedaan. Het nieuwe – dat van Ensman – en het vertrouwde handschrift verschillen op drie punten van elkaar. Het handschrift zelf is anders: het schrift van Ensman is kleiner dan dat van zijn voorganger.
Waar pastoor De Meijer altijd ‘baptus’ of ‘bapta est’ (gedoopt is) schreef en de naam van de maand steeds maar een keer noemde, volstond Ensman met ‘bapt’ en noemde hij bij elke datum ook de maand. Op dezelfde wijze verandert in diezelfde periode ook het handschrift in het trouwregister. Maar toch zien we nog èèn keer de vertrouwde hand van Stephanus terug als hij op 21 november 1737 de doop registreert van Johannes Hoek. Dat betekent dus dat Stephanus overleden is na 21 november 1737. Dat is strijdig met de mededeling van Ensman zelf dat hij op 10 augustus 1737 wegens het overlijden van pastoor De Meijer belast is met de leiding van de gemeente in Borne. Misschien is het zo geweest dat Ensman de leiding is opgedragen, omdat de krachten van pastoor De Meijer afnamen – we zien hem na 26 september uitvallen en in november nog èèn keer in actie komen – en dat Ensman enkele jaren later, toen hij De Meijer daadwerkelijk als pastoor was opgevolgd, de redenen voor assistentie, leiding en opvolging allemaal onder de ene noemer heeft gebracht van per obitum – wegens het overlijden.
Tot zover wat er te achterhalen is over de 28 jaren waarin Stephanus de Meijer als zielzorger werkzaam was voor zijn mensen in Hertme, Borne en Zenderen. En nu dan wat verder terug in de geschiedenis.
Herkomst en familie
Ik vermeldde al dat Stephanus de Meijer volgens Geerdink geboren is in Emmerik. En het zal op gezag van Geerdink zijn geweest, dat in diverse historische overzichten, zoals Rörings ‘Kerkelijk en wereldlijk Twente’ uit 1909, de site van de Heemkundegroep Hertme, de Canon van Borne, Gloerichs boek over pastoor Potcamp (Gloerich, 2011) en het gedenkboek bij het tweede eeuwfeest (in 1988) van de parochie in Hertme telkens Emmerik wordt genoemd als de plaats waar pastoor De Meijer geboren zou zijn. Helaas noemt Geerdink geen bron, maar zijn bewering dat Stephanus Meijer – hij heette in feite Stephanus de Meijer – geboren zou zijn in Emmerik is onjuist. Stephanus de Meijer was een loot aan de stamboom van de Bornse familie De Meijer, die van mijn moeder, Femie de Meijer. Deze boom wortelt in Ootmarsum en dat is ook de plaats waar Stephanus geboren is. Waar dat uit blijkt zal nog duidelijk worden.
Stephanus is geboren op 16 februari 1682 als zoon van Lambertus de Meijer en Johanna ten Maatkotte. Deze hadden nog twee andere kinderen: Johannes en Henrica. Broer Jan zullen we verderop nog tegenkomen. Stephanus was de oudste.Toen hij 9 jaar oud was hertrouwde zijn vader met Christina Elisabeth Edelaer uit Oldenzaal. Uit dat tweede huwelijk werden nog eens drie kinderen geboren, Hendrica, Jannes en Bernardus Mauritius. Stephanus is vernoemd naar zijn grootvader van vaderszijde die getrouwd was met Elisabeth ten Winckel. Wellicht dat hij in Ootmarsum de Latijnse school heeft bezocht, iets wat toen gebruikelijk was als voorbereiding op een studie in bijvoorbeeld rechten of theologie. Gezien de kerkelijke situatie in Nederland in de 17de eeuw moesten jongens voor een priesteropleiding uitwijken naar het buitenland. Tot 1670 deden veel theologanten hun opleiding in Keulen aan het zogeheten Alticollense. Om diverse redenen – het opleidingsniveau liet te wensen over, de reis erheen was moeilijk en gevaarlijk, taalproblemen vormden een hinderpaal bij het zich bekwamen op de kansel, het leven was er duur en de wijn was er verleidelijk goedkoop – werd deze opleiding in 1670 verplaatst naar Leuven – onder vrijwel dezelfde naam, de Hooge Heuvel (Smit en Jacobs, 1994). De opleiding duurde in totaal zeven jaar; eerst een algemene opleiding van twee jaar, de zogeheten Artes, in hoofdzaak gewijd aan filosofie en het leren disputeren, en daarna de theologie. Daar in Leuven heeft Stephanus zich voorbereid op het priesterschap.
Enkele jaren voordat Stephanus in Hertme zijn opwachting maakte, was Bernardus Mauritius Edelaer daar werkzaam – in 1705 om precies te zijn(5) – misschien om pastoor Lefers te assisteren of tijdelijk te vervangen. Deze pastoor Edelaer was peter bij de doop van de al genoemde Bernardus Mauritius, de halfbroer van Stephanus en dus naar alle waarschijnlijkheid een broer van Stephanus’ stiefmoeder, Christina Elisabeth Edelaer. Ook hij heeft in Leuven gestudeerd(6). Het is denkbaar dat Stephanus via zijn heeroom bekend was met Borne en dat dat een rol heeft gespeeld bij zijn benoeming aldaar. En verderop zullen we nog zien dat enkele jaren na het verscheiden van Stephanus twee oomzeggers van zijn broer Jan, de gebroeders Gerhardus Johannes en Ignatius Hommels, de kudde in Hertme onder hun hoede gingen nemen. Het is trouwens opmerkelijk van hoeveel pastoors en kapelaans in deze contreien destijds de wieg in Twente heeft gestaan. Men preekte er kennelijk graag voor eigen parochie.
Zoals gezegd is Stephanus de Meijer zijn loopbaan begonnen als kapelaan in het Friese Sloten. Daar is vermoedelijk het antwoord te vinden op de vraag waar het misverstand bij Geerdink dat Stephanus in Emmerik geboren zou zijn op berust. In een werk van Haak e.a. uit 1716 over de kerkelijke geschiedenis van de zeven provincien wordt een aantal pastoors genoemd die aan het begin van de 18de eeuw in Sloten werkzaam zijn geweest. Een van hen is de al genoemde Wulfers, geboren in Emmerik. Een ander is pastoor “N. Meyer, te Emmerik gebooren; hebbende daar ook op de godtgeleerdheit gestudeert” (Haak e.a. 1716, p. 133). Geerdink was naar alle waarschijnlijkheid bekend met de al genoemde naamlijst van pastoors in de Hollandse Zending, gepubliceerd in 1877 in het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, waarin vermeld staat dat Stephanus tot 1709 in Sloten werkzaam is geweest. Wellicht kende Geerdink als historicus ook het werk van Haak e.a. en heeft hij de daarin genoemde Meijer uit Emmerik verwisseld met de Bornse pastoor Stephanus de Meijer. In Sloten is ongeveer hetzelfde gebeurd. Bij het opstellen van een pastoorslijst is N. Meijer aangezien voor Stephanus de Meijer(7). Dat Stephanus in het lijstje van Haak e.a. niet is genoemd, is omdat het om een lijstje van pastoors ging. Bovendien is hij er wellicht te kort werkzaam geweest om ‘naam te kunnen maken’.
‘Meer schulden als goederen’
Jan de Meijer, Stephanus’ broer, overleed in 1722 met nalaten van een flinke schuldenlast en dat leidde tot gerechtelijke procedures tussen Stephanus en de weduwe Hummels omdat Jan de Meijer van beiden geld had geleend dat nog niet was terugbetaald en de weduwe en de pastoor beiden aanspraak maakten op de opbrengst uit de boedelverkoop(8). Jan de Meijer en de weduwe Hummels waren goede bekenden van elkaar. Een zus van Jan de Meijers eerste vrouw, Anna Magdalena Smits, was getrouwd met Gerrit Hummels uit Oldenzaal en deze Gerrit was een zoon van de weduwe. De weduwe was dus de moeder van Jans zwager. En de familie Hummels – ook wel Hommels genoemd – was zeer vermogend. Gezien de verwantschap en dit vermogen was het dus niet zo vreemd dat Jan de Meijer bij de weduwe Hummels geld heeft geleend.
In de gerechtelijke stukken in de zaak tussen de pastoor en de weduwe is te lezen dat ‘ten eenmaal evident is dat bij ‘t ingaan van ‘t tweede huwelijk [van Jan de Meijer] meer schulden als goederen geweest sijn’. Een kleine greep daaruit:
• Aan Joan Hendrik van Beverfoorden(9), een achterneef, was hij nog de betaling schuldig van ‘enen schinken van tien en een half pont, het pont 5 stuivers doe sijn frou begraven is’. Die ham was dus bestemd voor de ‘groow’ na de begrafenis van zijn vrouw Hendrina.
• Aan Gese Meebeeke die 12 jaar bij hem in dienst geweest was ‘wegens verdient loon en linnen en aan schoone’ de som van 165 gulden plus de rente daarop van vijf procent.
• Aan Gerrit Jan ten Ham was hij 3 gulden en 12 stuivers aan tabaksaccijns schuldig.
• Van Jan Eppink, woonachtig op het Heggehuis in Nutter, had hij in 1708 40 gulden geleend en later nog eens 30.
• Voorts was er een fiks bedrag verschuldigd aan belasting op ‘geslagt en gemaal’ (het slachten van vee en het malen van graan), aan dienstbodengeld (een belasting die geheven werd op het hebben van een knecht of meid), schoorsteengeld (een soort onroerend goed belasting, bepaald naar gelang het aantal schoorstenen dat een huis had) en belasting op land en beesten (geheven op koeien van 3 jaar en ouder).
• Ook bij zijn broer Stephanus – Steven, zoals hij in de stukken wordt genoemd – stond Jan flink in het krijt. Op 19 januari 1722 hebben hij en zijn vrouw Eva Cremer ten overstaan van de burgemeesters van Ootmarsum verklaard dat ze een schuld hadden bij Steven van 1550 gulden: 500 als borg voor een lening van Jan bij de weduwe Hummels uit Oldenzaal, 250 gulden als borg voor een lening van Jan bij Hindrik Goossens, 300 gulden geleend bij Steven zelf en Steven had nog 500 gulden te goed als erfdeel van het ouderlijk huis waar Jan in woonde
Als hypothecair onderpand stelden ze in geval ze in gebreke zouden blijven, ‘haar huis daer sij in woonen met het brouwhuis en het agterhuisken gelegen tusgen Wijbrand Holst en Henr. Bussink respective behuijsingen‘, het geboortehuis dus van onze pastoor. Dit huis stond aan de Markt (Calkoen, 1921). Steven en zijn zus Henrica hadden kennelijk beiden nog recht op hun aandeel in het ouderlijk huis. De aanspraken van de weduwe Hummels en van broer Steven op de nalatenschap van Jan leidden tot gerechtelijke procedures. Inzet daarbij was met name de vraag of Jan en zijn tweede vrouw Eva wel gerechtigd waren het huis bij de lening die ze van Steven kregen als onderpand te geven, omdat dat huis na het overlijden van Hendrina Smits, Jans eerste vrouw, voor de helft eigendom was van de kinderen van Jan en Hendrina.
Een aardig detail in dit lijvige dossier is de volgende afrekening:
‘Reekinge ten laste van de heer Steeven de Meijer Rooms pastoor van Borne present in de Boerskop Hattem volgens betalinge door Gerhard Cremer aan de heer Pastoor Meijer gedaan op de kooppenningen van zijn zal. Broeders huijs bedraeght vijftienhondert en tien guld: en de beide brouwkuipen van de heer Meijer gekocht voor vijftien guld: monteert te samen fl. 1525,-’ en dan volgen de onderscheiden posten die samen fl. 1525 opleveren, waaronder:
• geleverde wijn aan de heer pastoor Meijer fl.4,20
• verteeringe door Beerent Scholten en door Jan de Meijer gedaen ten laste van de heer pastoor Meijer fl. 58,50
Deze Beerent Scholten (of Schulten), afkomstig uit Delden, was getrouwd met Stephanus’ zuster Hendrica die voor haar huwelijk in Borne woonde, misschien als huishoudster van haar broer, iets wat destijds niet ongebruikelijk was. De kerkleiding beschouwde het in acht nemen van de celibataire verplichting en elke vermijding van zelfs de schijn van het tegendeel als een ernstige zaak, te meer omdat men zich daarmee onderscheidde van de collega’s uit de reformatie. ‘Nu waren in sommige pastorieën vrouwelijke bloedverwanten van de priester werkzaam, zijn moeder of zijn zus. Een dergelijke samenwoning wekte geen argwaan en werd door de vicaris dan ook aanbevolen’, aldus Ackerman (2003, p. 144).
Het is dus dankzij de gerechtelijke stukken in deze zaak dat duidelijk is uit welke familie Stephanus stamt. En ook blijkt er uit dat Stephanus in Leuven heeft gestudeerd. Toen zijn vader, Lambertus, overleed (dat is geweest voor 1703) kwam de vraag aan de orde wat er moest gebeuren met zijn – Stephanus’ – aandeel in het ouderlijk huis: ’Dat de geapelleerders vader (bedoeld is Lambertus, de vader van Stephanus) bij het tweede huwelijk synde overleden, en de geappelleerde (Stephanus dus) tot Leuven aan de schole synde, de vrienden raadzaam hebben geoordeeld gehad om hetzelve huis waarin grote tap neringen was en twelke ….‘ Helaas is de rest van deze zin niet meer te lezen. Stephanus studeerde dus rond 1700 in Leuven en zijn vader had een tapperij (tap neringen) en een brouwhuis. Eigenaren van een brouwketel moesten daar belasting over betalen. In een overzicht van de in de stad Ootmarsum aanwezige brouwketels van 1711 (10) staat vermeld: Jan de Meijer. Een ketel groot 5 en 1/2 ton: ondenckelicke jaren daer in sijn huijs gestaen. Er werden er 14 geteld in 1711. Een oom van Jan de Meijer, Jan Adolf de Meijer, brouwde ook. ‘Een ketel van vijff tonne ondenckelicke jaren aldaer int huijs gestaen’, zo wordt over hem genoteerd.
De wereld is klein, zeker toen. Stephanus’ broer Jan en zijn eerste vrouw, Hendrina Smits, hadden acht kinderen(11). Een ervan was Elisabeth, geboren in 1713. Zij werd in 1732 door haar heeroom Stephanus in de echt verbonden met Gerardus Mulder, eigenaar van logement en brouwerij “De Zwaan” in Borne aan de huidige Oude Almeloseweg, achter het pand van schoenmaker Ten Buren(12). Deze familie Mulder is in Borne bekend met de bijnaam Zwaan’nbett’n; het tweede deel van deze bijnaam is ontleend aan Elisabeth.
Maar niet alleen in brouwerskringen, ook in die van de kerk waren er familiebetrekkingen. Gerrit Hummels en zijn vrouw Anna Magdalena, zwager en schoonzus van broer Jan, hadden tien kinderen. Een van die tien was Gerardus Johannes, geboren in 1714. Een andere was Ignatius. Deze Gerardus Johannes werd in 1737 benoemd als kapelaan in Hertme waar hij als Hommels door het leven ging, en in 1742 als pastoor, kleinzoon dus van de vrouw met wie zijn voorganger een boedelkwestie had uitgevochten. Zijn broer Ignatius assisteerde hem daar als kapelaan en hun zus Hendrica deed de huishouding(13). Beiden, pastoor en kapelaan Hommels, waren een volle neef van Elisabeth de Meijer, hun moeders waren immers zussen. In 1739 kregen Elisabeth en Gerard Mulder een zoontje dat na enkele weken overleed zoals blijkt uit de volgende, wel heel opmerkelijke passage in het doopregister: Anno 1739 natus est Gerardo Mulder et Elisabetha de Meijer Joannes Lambertus quem sacris undis abluebam November ego patrinus Joes Ger: Hommels sacell: Borne hic ejusdem anni et mensis fatis concedebat. In vertaling: „In het jaar 1739 is Gerardus Mulder en Elisabetha de Meijer [een zoon] geboren, Joannes Lambertus, wien ik, doopgetuige Johannes Gerardus Hommels, kapelaan hier in Borne, in November afwies in de heilige wateren (dwz: die ik heb gedoopt). Hij week voor het noodlot (dwz: hij is gestorven) in dezelfde maand van dat jaar”. Bij de doop van Susanna Maria, een dochter van nicht Elisabeth, op 11 mei 1747, schreef hij plechtstatig: sacris undis ablata est (is gewassen in de heilige wateren) in plaats van het gebruikelijke baptizata est (is gedoopt). Twee keer een bijzondere vermelding, ze waren per slot familie. Als peter en meter van Susanna worden genoemd: doctissimus(14) Bernardus Hommels, een broer van de pastoor en Johanna de Meijer, waarschijnlijk Johanna Barbara, de oudste zus van Elisabeth. Achter haar naam staat vermeld: virgo devota, toegewijde maagd, de gebruikelijke aanduiding voor een klopje. In 1741 werd er een tweede Joannes Lambertus geboren, evenals zijn overleden broertje gedoopt door zijn heeroom. Hij zou later van 1766 tot 1826 als pastoor werkzaam zijn in St. Nicolaasga in Friesland. En alweer – een van zijn zussen (Anna Geertruida ) – woonde daar ook(15), waarschijnlijk als huishoudster.
Via Amsterdam naar Borne
Een neef van Stephanus de Meijer, Steven (geb. 1717), de jongste zoon van zijn broer Jan, is als jongeman naar Amsterdam getogen, evenals diens zus Maria. Hij trouwde er in 1751 met Eva Vos uit Delden. In de 17e en 18e eeuw was er in Amsterdam een sterke immigratiestroom vanuit Twente. Amsterdam was toen een belangrijk economisch centrum en daar was dus werk te vinden. Zo zijn er in de Amsterdamse ondertrouwregisters van tussen 1650 en 1750 bijvoorbeeld 877 personen te vinden die afkomstig waren uit Ootmarsum (waarvan 507 vrouwen!)(16). Opmerkelijk veel van deze immigranten verdienden in Amsterdam hun brood als schoenmaker of kleermaker. Dat had niet zozeer te maken met hun beroep in Twente, als wel met de aanwezigheid van andere Twentenaren in dezelfde branche. Die hielpen hun streekgenoten aan baantjes, en zo raakten deze bedrijfstakken steeds meer in handen van mensen met dezelfde geografische achtergrond. Ook Steven de Meijer was schoenmaker. Steven en Eva kregen vijf kinderen. Een ervan was Lambertus (geb. 1759). Getuige bij zijn doop waren Johanna de Meijer, zijn tante, en Lambertus Mulder, zoon van tante Elisabeth uit Borne, die dus voor de gelegenheid beiden van Twente naar Amsterdam gereisd zijn. Een andere zoon was Joannis. Deze heeft zich rond 1775 (17) in Borne gevestigd, hij was toen een jaar of twintig, waar hij onder meer als slijter de kost heeft verdiend. Mogelijk dat zijn tante Elisabeth, van brouwerij en herberg De Zwaan, hem in die branche op weg heeft geholpen. Hij en Joanna Geertrudij Meijer – ik zal ze Jans en Geertrui noemen – met wie hij In 1787 trouwde werden de stamouders van de Bornse familie De Meijer. In 1789 kochten Jans en Geertrui een huis aan wat nu de Koppelsbrink(18) is. Daar hebben vijf generaties De Meijer gewoond. Een kleinzoon van deze stamouders, Herman, werd in 1821 koster van de Stephanuskerk, een functie die zijn zoon Jan, die tevens organist was, van hem heeft overgenomen, vandaar de latere bijnaam van de Bornse De Meijers: De Köster. Zo leverden de De Meijers opnieuw werklieden aan de Wijngaard van de Heer, zij het van iets bescheidener rang.
Pastoor en kapelaan Hommels hebben rond 1762 op het erve Bartelink in Hertme een woning met huiskapel laten bouwen waar ze woonden met hun zus. Pastoor Hommels was in 1787 getuige bij de doop van Franciscus – tweelingbroertje van Stephanus – de eerste van de zeven kinderen waar Jans en Geertrui mee verblijd zijn. Elisabeth Hommels, zus van meneer pastoor en meneer kapelaan, was getuige bij de doop van de jongste: Euphemia. Jans en Geertrui zullen ongetwijfeld wel eens voor een kop koffie of een glaasje brandewijn op de pastorie geweest zijn of andersom. De pastoor en de kapelaan en hun zussen waren immers neef en nicht van de vader van Jans. En dan zullen ze het vast wel eens hebben gehad over die rechtszaak van zo’n 60 jaar geleden tussen Steven de Meijer, voorganger van de pastoor en oudoom van Jans en de weduwe Hummels, oma van de pastoor en de kapelaan en hun zussen.
Met dank aan:
Hans Gloerich en Jaap Grootenboer
Noten
- Van de trouwregisters ontbreken de jaren 1714 tot 1724.
- Historisch Centrum Overijssel, 0003.1 Staten van Overijssel, Ridderschap en Steden, inv.nr 4911.
- Volgens Veldhuysen (1898) is Ensman in tegenstelling tot de bewering van Geerdink, geen pastoor geweest in Hertme en is De Meijer opgevolgd door Hommels (Ensman zou tot 1739 pastoor in Goor zijn geweest, maar dat is onjuist, op 10 augustus is Ensmans opvolger in Goor benoemd, Gerhardus Teusse uit Reutum); in de lijst van pastoors genoemd in ‘De Rooms katholieke Parochie Borne’ (uitgave van de Heemkundevereniging het Bussemakershuis Borne) wordt Ensman niet genoemd; op de site van de heemkundevereniging Hertme en in ‘Hertme, 200 jaar parochie, 1788-1988’ wordt Ensman vermeld als kapelaan van De Meijer.
- Hofman & Van Lommel, 1875, p. 78.
- Ackermans, p. 355.
- Ook pastoor Edeler heeft in Leuven gestudeerd (Ackermans, p. 355).
- Persoonlijke mededeling van pastoor Henk Nota van de Christoffelparochie in Sloten.
- Historisch Centrum Overijssel, 0070.2 Stadgericht Ootmarsum, processtukken, inv. nrs. 165 en 168.
- Deze Jan Hendrik van Bevervoorden was een kleinzoon van Hugo van Bevervoorden, hofmeijer en hofrichter op de Hof van Ootmarsum, welke getrouwd was met Gesina ten Winckel, een zus van de grootmoeder van Jan de Meijer.
- Historisch Centrum Overijsel, 0003.1 Staten van Overijsel, Ridderschap en Steden, inv.nr 2566.
- Bij de doop van de twee oudsten in respectievelijk 1705 en 1707 trad hun overgrootmoeder op als meter.
- Van Harten-Fransen, 1995, p. 27.
- Bij de Volkstelling van 1748 in Borne werd genoteerd: De Rooms prijster Jannes Hommels Sijn suster Hendrica.
- Deze ‘doctissimus’ -zeer geleerde- Bernard was advocaat in Oldenzaal.
- Van Harten-Fransen, 1987, p. 85.
- Zie C. Trompetter en J. Luiten van Zanden (z.j.). Over de geschiedenis van het platteland in Overijssel (1500-1850). Publicaties van de IJsselacademies nr. 138.
- Toen zijn buren in 1823 aangifte deden van zijn overlijden vermeldden ze, dat Joannis sedert vijftig jaren in Borne woonde.
- Dit huis is in 1902 in vlammen opgegaan. Dat het oud was zou kunnen blijken uit het opschrift op een geblakerde balk die bij herstelwerkzaamheden aan de vloer van het nieuwe huis in 1967 te voorschijn kwam: ’17 april 1632. Die op God vertrouwt heeft wel gebouwd’.
Bronnen
• Ackermans, G. (2003). Herders en huurlingen; bisschoppen en priesters in de Republiek (1663-1705). Amsterdam: Prometheus en Bert Bakker.
• L. Calkoen (1921). Geslacht Holst te Ootmarsum, De Nederlandsche Leeuw, (39), p. 368-371.
• Geerdink, J.G (1978). Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twente en Calendarium St Plechelmi te Oldenzaal, Hengelo (reprint van 1895).
• Gloerich, H. (2011). Gerard Potcamp; een Twentse priester apostolisch vicaris tegen wil en dank, Hengelo: Smit van 1876.
• Haak, D., S. Luchtmans en J.A. Langerak (1716). ‘Kerkelijke historie en outheden der zeven vereenigde provincien, 5e deel’.
• Harten-Fransen, van, M.G.E. (1987). Grepen uit de historie van Borne, deel 2.
• Harten-Fransen, van, M.G.E. (1995). Wie woonde waar? Boorn en Boerschop, 5, (1), p. 27-32.
• Harten-Fransen, van, M.G.E. (2002). Verhalen uit vorige eeuwen rond de gemeente Borne. Deel 9, Stroon-Strodink-Roden Es.
• Hofman, J.H. & A. van Lommel (1875). Verslagen door de kerkelijke overheid ten jare 1741 ingediend bij de nuntiatuur te Brussel, Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, pp 59-117.
• Hofman, J.H. & A. van Lommel (1877). Naamlijst der EE. heeren pastoors van de Hollandsche zending over de jaren 1710-1770. Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, pp 140-117.
• Lommel, van, A. (1882). Lijst van priesters aanwezig in de Hollandse zending ten jare 1726, Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, pp 11-40.
• Lommel, van, A. (1895). Toestand der Hollandsche Missie tusschen de jaren 1721-1724, Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, pp 115-225.
• Röring, W.G.A.J. (1978). Kerkelijk en wereldlijk Twente; historische schetsen, Enschede: Witkam (reprint van 1909-1911).
• Smit, F. en J. Jacobs (1994). Van den Hogenheuvel gekomen; bijdrage tot de geschiedenis van de priesteropleiding in de kerk van Utrecht 1683-1723, Nijmegen: Valkhof Pers.
Herman Baartman schreef niet alleen dit artikel. Van zijn hand verscheen ook de publicatie ‘Stamboom en geschiedenis van de familie De Meijer’. Het boekje bevat een stamboom met duidelijke schematische overzichten en zogenaamde intermezzo’s, inkijkjes in het dagelijks leven van deze familie.
De publicatie is vooralsnog in te zien bij het gemeentearchief Borne maar zal ook aan het HIP beschikbaar worden gesteld.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie) (PDF-versie niet beschikbaar)
(–> naar Inhoudsopgave 2017-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)