Auteur: Frits van Capelleveen
Het vroegere drostambt Twente telde eens vele havezaten. In de loop der tijd zijn er door diverse oorzaken helaas een groot aantal verdwenen. Zo ook Graes in Azelo, Ambt-Delden.
Een der oude havezaten die ook nu nog het prachtige Twentse land sieren, is Twickel. Dit goed is evenals alle anderen ook klein begonnen. Men wist Twickel uit te breiden door het opnemen van andere goederen. Zo verdwenen er in Twickel de havezaten Oldemeule, Hengelo, Dubbelinck, Backenhagen en het waarschijnlijk minst aanzienlijke in deze rij: Graes(1).Getracht is het weinige wat we van deze havezate weten, enigszins te ordenen.
Het ontstaan van Graes, is niet meer na te speuren. In de spaarzame bronnen wordt het geslacht Van Graes echter reeds vroeg vermeld. Dit staat dan in verband met de havezate Pleckenpol te Winterswijk, waarvan de vroegste vermelding terug gaat tot 1303(2). In 1324 vinden we in verband met dit huis voor het eerst het geslacht Van Graes vermeld. Hagens(3) legt daarbij direct verband met de goederen in Azelo. Over het huis Graes wordt op dat moment echter nog niet gesproken.
In Winterswijk wonen in die tijd o.a. Godfried van Graes en zijn zoon Werner. Daarna blijkt in 1359 een zekere Sander van Graes zowel Pleckenpol als de watermolen te Azelo te bezitten. Het gaat hier niet om de nog bestaande Noordmolen nabij het huis Twickel, maar over de molen waarvan de resten in 1978 werden op gegraven op de plaats waar nu dagelijks het snelverkeer over Rijksweg 35 raast en deze weg de Azelerbeek kruist.
De mededelingen van Hagens(3) kloppen niet geheel met die van Wennekink(4), die zegt dat de heren Van Graes hier pas rond 1500 enkele bezittingen en tienden van de familie Ten Hulscher verkregen. Daarbij geeft Wennekink aan dat het huis tot dan toe met vrij grote zekerheid aan de familie Ten Hulscher toebehoorde. Dit lijkt niet onmogelijk want Hagens vermeldt de belening aan Herman van Hulscher in 1457 van de watermolen van Azelo welke voordien in 1435 samen met de Hof te Azelo aan een ander in leen was uitgegeven. Hagens zegt overigens dat er een vrij groot tijdshiaat bestaat
m.b.t. de bekende geschiedenis van het geslacht Van Graes.
Pastoor Meijer(5) vermeldt in 1369 Evert van Graes en zijn zoon Johan in 1402. Voorts tekent hij aan dat Evert van 1381 tot 1383 tot de borchmannen van Goor wordt gerekend. Leden van het geslacht Van Graes woonden dus zeker voor 1500 reeds in oost Nederland.
Vervolgens wordt er in 1420 opnieuw een Johan van Graes genoemd, deze was pastoor te Borne(6) en afkomstig van het huis (Graes) in Delden. Als deze toevoeging “uit het huis Graes onder Delden” juist is, bestond het huis Graes als zodanig dus reeds rond 1420. Of Johan een zoon van Evert was is niet duidelijk. Deze Johan was weldoener van het klooster van Almelo. Tevens wordt in dezelfde tijd Arnoldus van Graes genoemd die rector was in .Almelo. Het veronderstellen van een familierelatie tussen Johan en Arnoldus ligt dus voor de hand, doch is niet bewezen.
Ter Kuile(7) vermeldt bij zijn beschrijving van havezate Graes in 1457 Evert van Graes die beleend wordt met “het goed te Randing e.a.”. Dit is een erve dat reeds in 1385 in Buren onder Delden wordt genoemd(8). Evert is waarschijnlijk de man die voorkomt in de lijst van kasteleins van het bisschoppelijk kasteel De Waardenborg te Holten(9). Hij was in functie van 1467 tot 1471. Na de dood van Evert gaat Randing op 15 augustus 1472 over op zijn zoon Johan (10)(11). Johan wordt volgens Ter Kuile nog in 1492 in een procedure genoemd waarin hij aan zijn vrouw Femme de Witte, 25 oude schilden maakt, als lijftucht uit het halve goed te Randing en te Wijvekate(12). Wijvekate was een erve in Wiene en werd reeds in 1385 genoemd. Hier komen we echter in de problemen omdat Hagens(13) en Van Doorninck(14) vermelden dat in 1491 Rutger van Graes, die gehuwd was met Wilhelmine van Asbeck, op de Pleckenpol woonde. Bovendien blijkt volgens Wennekink(15) Graes in 1475 aan Rutger toe te behoren. De Deldense goederen waren blijkbaar reeds in het bezit van Rutger hoewel deze er niet woonde. Hagens noemt Rutger opnieuw in 1507 in verband met de belening van de watermolen bij de Hof te Azelo door bisschop Frederik vast Baden(16). Het is onzeker of de havezate Graes ook de Hof te Azelo omvatte. Een feit is echter dat de Hof in 1435 samen met de watermolen in leen werd uitgegeven(3). Bovendien was het bezit van een watermolen voor menige havezate een gebruikelijke toestand.
We moeten uit het bovenstaande opmaken dat de mededelingen van Ter Kuile deels onjuist lijken, zeker als hij zegt dat de Deldense tak van Van Graes reeds in 1498 uitgestorven zou zijn(17). Gevers(18) noemt nog een Johan van Graes en zijn zuster Catharina in 1469, als bezitters van enige erven onder Hardenberg, waaronder de latere havezate Collendoorn. Mogelijk gaat het hier om Johan de zoon van Evert die in 1472 het goed Randing erft(7)(8).
- Huisplaats vml. Havezate Graes
- Graes, erve
- Meier, in 1771 afgesplitst uit de hof te Azelo
- Have, oorspr. De Hof te Azelo
- Wilmink
- Peper
- Vermoedelijk plaats van de vml. Watermolen
- Muzebeld
- Imker
- Pellerij
- “Meestershuis”, bouwhuisrest havezate Dubbelinck
- Dubbelink, erve
- De Lette (afgebrand)
We vervolgen eerder genoemde Rutger en zien dat zijn zoon Joost omstreeks 1520 trouwt met Agnes van Middachten(19). Rond 1536 wordt Joost, evenals zijn vader voordien, Heer van Pleckenpol genoemd. Verder gaande met het geslacht Van Graes zien we in 1536 ook nog een Evert. Deze maakt aanspraken op enige leengoederen van een overleden juffer Agnes van Dornyck, maar het is onduidelijk of, en eigenlijk niet te verwachten dat dit op Graes in Delden slaat zoals men wel uit de tekst van Ter Kuile(20) zou kunnen opmaken. Bij een boedelscheiding in 1560 blijkt de zoon van eerder vermelde Joost van Graes, Rutger, een aanzienlijk aantal zusters te hebben(21). Ze worden vermeld als de juffers Anna, Wilhelma, Jutte, Guert, Thonis en Elisabeth. Genoemde Joost had ook nog een dochter Antonia, zoals verder in dit verhaal zal blijken.
In 1602 huwt Rutger, Johanna van Boetzelaar. Reeds in 1608 overlijdt hij echter en Johanna hertrouwt nog hetzelfde jaar met Sondach van Munster, Heer van Crechting bij Bocholt.
Vervolgens wordt in 1610 Rutgers zuster Antonia beleend met de molen te Azelo(16). Dit wordt zonder succes door Van Munster betwist. Het Huis Graes bestaat op dat moment aanwijsbaar een kleine 200 jaar maar is mogelijk ouder. Het is gelegen op de oostelijke oever van de Azelerbeek, even ten noorden van de tegenwoordige boerderij en nog juist binnen de marke Azelo tegen de gemeentegrens van Borne.
Wennekink(22) noemt nog de functie van het huis Graes als steunpunt in de landweren op de grens van de marken Zenderen en Azelo. Hij vermeldt bovendien de nu verdwenen weg die vanaf het huis langs de noordzijde van de tegenwoordige boerderij Graes, naar de Hof te Azelo voerde.
We gaan verder met het geslacht Van Graes en schrijven 27 augustus 1610. Op dat moment eindigt de periode Van Graes, want Christine van Keppel wordt met de goederen beleend(23). Zij volgt hiermee Antonia van Graes op, waarmee dit gesIacht voorgoed uit de geschiedenis van de havezate en uit de omgeving van Azelo verdwijnt.
Op 7 juli 1614 komt het goed aan Johan van Raesfelt toe, waarmee het lot van het huis is bezegeld. Immers, Twickel. heeft slechts belang bij uitbreiding van gebied en rechten, Zo lag nog in 1843 het recht van markerichter van de buurtschap Azelo op de havezate(24). Dit recht ging met de nieuwe eigenaar mee maar het gebouw was daarbij van ondergeschikte betekenis. Het gebied van Graes was toen ruim 10 ha groot(24)(25).
Of de overgang van Graes naar Twickel mogelijkerwijze eerder heeft plaatsgevonden valt te betwijfelen, hoewel Goosen van Raesfelt al in 1575 Freiherr von Graes wordt genoemd(26). Waarschijnlijk slaat dit echter niet op Graes in Azelo. Volgens Ter Kuile(27) bestond het geslacht Van Graes nog in 1911 in Duitsland waar zij o.a. woonden op Haus Loburg en op Diepenbrock. Uit gegevens afkomstig van Haus Diepenbrock blijkt, dat het geslacht Von Graes daar reeds in 1752 wordt aangetroffen. Ook heden wordt het huis nog door een Von Graes bewoond n.l., door Wilhelm Freiherr von Graes.
Na het opnemen van de goederen van Graes in het Twickelbezit vernemen we niets meer van het huis. Wel wordt in de ‘Instructie van Twickel’ van 1760(28) in artikel 28 bij het visserijrecht nog gezegd: “Behalve het recht tot beneden ‘d oude havezathe Graes in de Azeler Mark…..” Blijkbaar bestonden de visserijrechten van Graes nog wel, hoewel het huis reeds was verdwenen. Thans is nog slechts de huisplaats van weleer aanwijsbaar en geen spoor wijst meer op vroegere bewoning van het terrein.
De voormalige huisplaats is dan ook niet de plaats van de tegenwoordige boerderij Graes. Blijkens mededelingen van Wennekink(29) bestond deze boerderij al in 1475.
Voor zover bekend zijn er geen afbeeldingen van het huis Graes en tasten we volledig in het duister over haar grootte en uiterlijk. Opgravingen zouden misschien enig licht in deze zaak kunnen brengen, hoewel de kans op succes niet erg hoog ingeschat moet worden. Immers, er zal van de oude funderingen wel niet zoveel meer over zijn gezien het hergebruik van dure grondstoffen welke in deze arme, door oorlog en roof zo geteisterde streek gewoonlijk werd: toegepast. Nog bruikbare bouwmaterialen verdwenen maar al te vaak in nieuw te bouwen of te restaureren erven.
Gezien het geringe aantal vermeldingen en de weinige goederen die onder het huis Graes hoorde(30)(31)(32) moeten we concluderen dat naar rol in de geschiedenis van Overijssel en ook voor Azelo van geringe betekenis zal zijn geweest.
Literatuur
• A.J. van der Aa. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden.
• Jacobus Noorduyn, Gorinchem 1345.
• Markeboek van Zenderen en Bornerbroek 1595–1868.
Noten
- Van der Wyck, pag. 510 en 514. De volgorde van vermelding is tevens de volgorde van belangrijkheid der in het Twickelbezit opgenomen goederen.
- Reg. Leenactenb., Kwartier van Zutphen, No 171a.
- Hagens, pag. 244 en 354, spreekt slechts van het geslacht Van Graes in verband met de watermolen te Azelo.
- Wennekink, Bornse Courant. Uit de tekst van Wennekink kan men afleiden dat er pas rond 1500 sprake kan zijn van een havezate Graes. Het huis zou echter ouder kunnen zijn.
- Pastoor Meyer, pag. AR 39. Het Borgmanschap was een instelling uit de tijd dat Goor nog een Graafschap was. De Borgman bezat oorspronkelijk zijn borgleen binnen de stad Goor en had deze verkregen van de bisschop voor aan hem bewezen trouw en/of diensten.
- Geerdink, pag. 351, zegt: Johan van Graes uit het huis Graes onder Delden, was weldoener van het klooster te Almelo omtrent 1430. Rij corrigeert zich op pag. 467 door 1420 op te geven.
Röring, pag. 19, noemt eveneens een pastoor Van Graes doch geeft hem de naam Jan. Hier zal echter bijna zeker wel dezelfde persoon zijn bedoeld. - Ter Kuile, pag. 104.
- Hekket, pag. 123. Rannink, ene bij Delden, in 1535 Randing.
- Janssen c.se., pag. 55.
- Ter Kuile, pag. 104.
- Stroink, pag. 153.
- Hekket, pag. 178. Wijvekate erve in Wiene gem. Ambt-Delden.
- Hagens pag. 244
- P.N. van Doorninck, Archief Middachten, deel 1, No 104,
- Wennekink, Zwanenhof, pag. 15.
- Hagens, pag. 354.
- Ter Kuile, pag. 104.
- Gevers, pag. 125.
- Hagens, pag. 244.
- Ter Kuile, pag. 104.
- Hagens, pag. 244.
- Wennekink, Bornse Courant.
- Hagens, pag. 354.
- Van der Aa, deel IV, pag. 753.
- Woolderink, Jaarboek, pag. 35.
- Van der Wyck, pag. 515.
- Ter Kuile, pag. 104.
- Van der Wyck, pag. 515,
- Wennekink, Zwanenhof, pag. 15.
- Markeboek, pag. 52. Een vermelding onder borg Johan Beernink luidt hieruit Graes een paar hoenders.Woolderink, De Hof te Borne, vermeldt dat Beernink rond 1650 (oudste vermelding Beernink 1355) inderdaad jaarlijks een pacht van o. a. 2 hoenders schuldig is, doch aan de Hof te Borne. Omdat de Hof in pandschap is geweest bij de Heren van Twickel en omdat Graes in 1614 in het Twickelbezit werd opgenomen, is het heel goed mogelijk dat het recht van 2 hoenders in die tijd op de Hof te Borne is overgegaan.
- Slicher van Bath, deel II, pag. 202. Beerthuis, erve te Zenderen, oudste varmelding 1471.
- Woolderink, Hof te Borne. De Weele, erve in Borne, ….. gift jaerlix toe tinse een Gosselaer aan Graeshuys toe Aeseloe.
- Markeboek, pag. 41. Het Markeboek noemt Johan van Graes (1601) in verband met een aanklacht tegen hem betreffende onrechtmatig plaggesteken. Gezien deze aanklacht mogen we aannemen dat we waarschijnlijk niet met een edelman te doen hebben.
Noot van de redactie
In de nagelaten archieven van Frits van Capelleveen ontdekte Martin Thiehatten bijgaand artikel over de verdwenen havezate Graes. Dit artikel is nog nooit in ons blad verschenen, wat waarschijnlijk wel de bedoeling is geweest, getuige de vele bijdragen van onze eerste redacteur die in ons blad verschenen. Het zou zonde zijn om dit na te laten. Met toestemming van de echtgenote van Frits kunnen we in deze uitgave het verhaal alsnog postuum plaatsen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2017-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)