Auteur: Martin Thiehatten
Het Historisch Informatie Punt van onze vereniging herbergt een mooie collectie van uiteenlopende bronnen die van alles vertellen over ons verleden. Ik vond een mooi interview met Herman Liedenbaum. Zijn sporen in de tijd kunt u nog steeds terugvinden in Borne, denk maar aan de Mariakapel. Het levensverhaal van Herman Liedenbaum werd eind 1968 opgetekend door Thomas Vos.
Het is een genot in de schemerige achterkamer van het huis vol antiek en talrijke werken van de bewoner een tijdje te keuvelen met de veelzijdige beoefenaar van tal van schone kunsten.
De zeventigjarige Herman Liedenbaum is een rustige, beschouwelijke figuur. Een denker, geen prater. Een filosoof, maar ook een werker. Een volbloed kunstenaar. De artistieke kop met de krullende grijze haren past volkomen bij dit natuurtalent. Een ieder die hem kent is het er met mij over eens: “Wat jammer dat deze man niet meer scholing heeft genoten. Stellig zouden we grote dingen van hem hebben gehoord en gezien”.
Wat mij echter op een stervende middag van het toen bijna overleden jaar uit zijn wat traag en soms moeilijk verstaanbare betoog gewaar werd en vooral wat ik daarna over hem las in verspreide stukken al dan niet wetenschappelijke literatuur kwam hij voor mij te staan als een groot man, waarop Borne met recht en reden trots mag zijn. Al zal hij niet de geschiedenis ingaan als een beroemd beeldhouwer of schilder, de naam van Herman Liedenbaum blijft verbonden aan Borne. Al was het alleen al door de fraaie in Romaanse stijl gebouwde Mariakapel waardoor hij tot ver buiten zijn geboorteplaats de aandacht op zich wist te vestigen. En dat is dan nog slechts een van de tastbare en grote wapenfeiten uit ’n leven vol strijd. Strijd voor behoud van de historie in geschrift, beeld en taal.
Schilder
Al werd hij dan aanvankelijk slechts in het beroep van zijn vader – huisschilder – opgeleid, de jonge Herman wilde na de ambachtsschool verder kijken dan Borne lang was. Hij volgde schilderlessen bij de Almelose kunstenaar Löpp, leerde tekenen bij Van Piersma in Amsterdam en vervolgens aan Die Schule für Zeichnen und Mahlen. Dat was in de jaren twintig in Charlottenburg. Helaas kon Herman niet te lang uit Borne wegblijven. Er moest wat verdiend worden. Trouw heeft hij dan ook zijn handwerk (huis- en decoratieschilder) uitgeoefend. Zijn rusteloze geest verkeerde echter doorgaans op andere terreinen. Zijn sterk ontwikkelde speurzin naar historische kostbaarheden, zijn aangeboren gevoel voor archeologie, zijn drang naar weten en kennis gunden hem geen rust ’s avonds de kwast er bij neer te kunnen leggen. Ook niet in letterlijke zin. Zijn stillevens en landschappen, zijn tekeningen van bloemen in zijn woning aan de Ennekerdijk getuigen van een doorleeft zondagsschilderschap.
Meer echter kom ik onder de indruk van zijn veelzijdige andere artistieke en historische “liefhebberijen” zoals hij dat zelf noemt. Hij weet ze te liggen op de oude pastorie of kerkzolders die oude soms waardevolle corpussen, waar geen pastoor een goed woord voor over had. Hij heeft tal van Christusbeelden mogen restaureren. Hij deed dat op zijn eigen eigenzinnige wijze. Hij geeft het graag toe. Herman Liedenbaum is in al z’n eenvoud en zijn wat teruggetrokken spreken in diepste wezen een zeer zelfbewust man. Hij gaat en ging zijn eigen weg. Ook met de pastoors. Niet in onze tijd, nu de geestelijken toch wel wat van hun voetstuk zijn gevallen door de revolutie die zich in de kerk van Rome voltrekt, maar ook in een tijd toen een ongeletterd man zich ten opzichte van een geestelijke herder toch eigenlijk geen oordeel durfde aanmeten. Herman was een “beminde” gelovige die zich misschien wel eens minder populair heeft gemaakt door zijn zelfbewuste houding. Hij heeft er geen spijt van. Hij heeft er kunstwerken door kunnen redden voor het nageslacht. Mogelijk geen scheppingen van miljoenen- waarde, maar toch voorwerpen, waarvoor de deskundigen en het nageslacht hem grote dank verschuldigd mogen zijn.
Beeldhouwer
Een voorbeeld uit velen is de redding van de oude schouw van het Huis Hengelo. Bij de restauratie in 1957 van een oud woonhuis aan de Brinkstraat te Borne werden in de fundering enige zware stukken natuursteen blootgelegd. De rijke bewerking van deze stenen vond niet de nodige aandacht bij de ontgravers. Men was reeds bezig de blokken steen met mokers te bewerken, toen de heer B. Schoenmaker (’t Joöpke), de eigenaar van het pand, nog net op tijd een plaatselijke deskundige kon waarschuwen. Het is aan de kennis en voortvarendheid van de heer H. Liedenbaum te Borne te danken, dat deze resten zijn gered. Met groot geduld en liefde heeft hij de versplinterde brokken samengeraapt en in zijn werkplaats gedeponeerd. Als amateur-beeldhouwer slaagde hij er na maandenlange arbeid in, de delen aan elkaar te passen. Het leverde de wedergeboorte van een fraaie Baumberger zandstenen schouw op. De belangrijkste versiering vormt een zestal in hoog reliëf gehouwen familiewapens met helmen, helmtekens en dekkleden. De zes wapens behoren aan de geslachten Buckhorst, Twickelo, Reede, Lintelo, Edelstecke en Goer. De twee hoofdwapens, namelijk die van Ripperda en Heiden ontbraken. Uit het voorgaande kan geen andere gevolgtrekking worden gemaakt dan dat de schouw afkomstig is uit het voormalige Huis Hengelo.
“Corpussen heb ik gerestaureerd in Albergen, Borne, Zenderen en Lattrop. Maar ook over de grens in Rheine. Als je studie maakt van die Christusbeelden dan kom je soms tot merkwaardige ontdekkingen. Zo ben ik er van overtuigd, dat die uit de kerk van Borne, Rossem en Albergen door dezelfde meester zijn gemaakt”.
Het bleef niet bij restauratie. Hij heeft zelf beelden gemaakt, gesneden. Zeven nieuwe voor “de Broodvermenigvuldiging” in de Sint Stephanus te Borne bijvoorbeeld. Hij wijst mij op de koppen van een antieke kast, een pronkstuk in zijn woonkamer.
Geleidelijk aan wist men de weg naar de schilderswerkplaats te vinden. “Als er een beeld verrot of kapot was kwam men bij mij”, zegt hij, wiens glorierijkste hoofdstuk uit zijn levensgeschiedenis toch wel in Borne zelf is geschreven.
Het oude kerkhof nabij de parochiekerk –in 1890 afgebroken– was allengs in een vuilnisbelt herschapen. Gelegen in een oeroud stukje karakteristiek Borne besloot men enkele jaren geleden de tot een oerwoud verworden dodenakker, waar de lieve jeugd “kerkhofje” speelde – wie zich in een verroest kruis wist op te hijsen met de benen van de grond, mocht niet worden afgetikt! – op te ruimen. Op het voormalige R.K. kerkhof wilde men daarna een kapel inrichten. Het daaromheen te stichten park zou als processieplaats kunnen dienen.
Mariakapel
Een inzameling voor dit doel slaagde boven verwachting. Het plan bleek de katholieke Bornenaren zeer aan te spreken. Uiteraard viel de keus op de heer Liedenbaum als groot kenner van de historie en belangstellende in de bouwkunst. Niemand had durven verwachten dat hij zelfs met een compleet bouwplan voor de dag zou komen. De door hem ontworpen kapel kreeg een hoogte van acht en een halve meter, werd bijna zes meter breed en vier meter diep. Na aanvankelijke moeilijkheden met de Schoonheidscommissie kon toch in 1958 de Mariakapel officieel worden geopend. Als bouwstenen werden voornamelijk z.g. kloostermoppen gebruikt.
Ze kwamen uit Sibculo, afkomstig van het oeroude klooster en uit allerlei delen van Duitsland. De kapel werd goeddeels door vrijwilligers in hun vrije tijd gebouwd. Anders zou het uiteraard een veel te kostbare aangelegenheid zijn geworden.
Daar het in de bedoeling lag bij bepaalde gelegenheden in deze kleine kapel liturgische plechtigheden, processie e.d. te vieren mocht een beeld uiteraard niet ontbreken.
Liedenbaums speurneus wees in oostelijke richting. In de bedevaartsplaats Vreden, waar in de tijd van de hervorming vele katholieken hun geestelijk heil zochten, vond men een Mariabeeld, bij een bombardement in enkele stukken geslagen. Het lag op een puinhoop achter de kerk. Voeten en hoofd ontbraken. Men mocht het zonder bezwaar van de deken meenemen. Maandenlange liefdevolle arbeid van Herman Liedenbaum heeft geleid tot een wel zeer fraai en ontroerend resultaat. Zijn madonna is van een innige, eenvoudige schoonheid. Een buitenstaander zal niet bevroeden dat het hier een gerestaureerd beeld betreft. Men zal eenvoudig niet kunnen geloven, dat hoofd en voeten door een amateur zijn gecreëerd. Herman Liedenbaum fecit, ja hij maakte het.
Hierboven: Foto 1, 2 en 3 het Mariabeeld in verschillende stadia. Foto 4 de kapel in aanbouw. Foto 5 de Mariakapel in volle glorie
Foto’s 1, 2 en 4: gemeentearchief Borne, documentatiecollectie nr. 36. Foto 3 en 5: Martin Thiehatten.
Sarcofaag
Wie een zo rijk leven als van dit Bornse natuurtalent wil beschrijven moet wel hier en daar een greep doen. “In Rijssen vond ik tussen de brandnetels een stuk grafzerk. Het ontbrekende deel diende een boer als steun onder een van de posten van de kapberg. Het was een dodenteken van het geslacht Van Ittersum. Het is nu ondergebracht in het Rijksmuseum Twenthe”.
De borstelige wenkbrauwen ruig en romantisch als van een oehoe trekken hoog op als hij zich kennelijk weer eens even opwindt over de domme vernielzucht van de ondeskundigen: “Bij de aanleg van de verwarming in de kerk van Ootmarsum vonden ze een sarcofaag die ze rustig aan stukken sloegen. De botten hadden ze weggegooid. Jammer, anders hadden deskundigen het jaartal kunnen vaststellen. Ik heb die stenen doodkist bekeken – d.w.z. de brokken die er van over waren – en kijk deze zwarte steen had men in de kist gevonden naast de skeletdelen”.
Hij grijpt het mysterieuze stuk steen. Het ligt als “gegoten” in zijn hand. De handgreep past precies voor zijn vingers.
“Ik dacht dat kon wel eens een slagwapen zijn. Op de sarcofaag ontdekte ik een zonnerad en andere heidense tekens o.a. ook een zandloper. Duidelijk dus dat het hier geen priestergraf maar een heidense grafkist betrof”.
De sarcofaag rust nu weer in de kerk. Als Herman Liedenbaum er niet was tussenbeide gekomen had men de brokken steen weggegooid.
Soms gaat hij met drs. A.L. Hulshoff van het Rijksmuseum Twenthe op speurtocht. Deskundigen vernemen gaarne het wijze oordeel van de Bornse kenner van volk en historie. “Feeling en speurzin”, meent hij zelf, “daaraan heeft het me nooit ontbroken”. Ze zetten hem op het spoor van wapenstenen, verstopt in een boerderij te Vasse. Ze bleken te zijn van het geslacht Van Coeverden en Scheele. Te zien in het rijksmuseum Twenthe. Tussen de “Pelmölle” van Rijssen, het jagertje en de Gravenallee van Almelo – schilderwerk van de heer Liedenbaum – tikt een Friese klok traag de uren weg. De “gouden” beeldjes zijn door de eigenaar gesneden. Dozen vol papieren stalt hij voor mij op tafel uit. Historische documenten, zoals ’t kasboek van de molen in Fleringen (daterende uit 1820).
Natuurlijk is hij lid van de Schrieverskring, Overijssels Regt en Geschiedenis, de Noaberschop. Het bezit alles zijn intense interesse. Hij laat me een zeer oude vergeelde kadastrale kaart zien: “Ze waren in Tubbergen aan het landmeten. Ik kijk er even bij en zeg zo langs mijn neus weg: Die scheiding loopt niet goed. Ze lachten maar wat. Ik trek deze kaart uit mijn zak en het was zo…..”.
“Moet u deze oude schouw eens zien. Mooi hé, die voorstelling van die bisschop”. (Hij zegent een voor hem knielende vrouw): “Deze schouw heb ik in Bentlage (Dld.) ontdekt. Lag middendoor geslagen bij een oude boerderij….” “Het was de bedoeling dat ik van Buxtehude uit, waar ik ook nog voor decoratieschilder heb geleerd, als kerkschilder door heel Duitsland mee zou gaan trekken. Tot twee keer toe naar huis geschreven, maar vader wou het niet hebben. Ik was toen wel verdrietig. Maar achteraf heb ik er toch geen spijt van weer naar Borne teruggekomen te zijn”.
Ook Borne zelf mag er geen spijt van hebben dat zo’n artistieke zoon voor het dorp behouden bleef.
Noot
Het interview met Herman Liedenbaum is gepubliceerd in de Twentsche Courant van 01-01-1969.
Herman Liedenbaum leefde van 1898—1982.
Vroag en aantwoord
“Zeg Berta, ik zee oe nooit met Jan meer,
‘k har wa dacht da’j ‘t oet zoldn maakn.
‘t Is ok ne zoerproem, altied mer kwaakn
um kleane ding: oaver geeld en ‘t slechte weer.”
“As ik met em um mos goan, kreeg ik ‘t slim benauwd.
Mer wat ik vroagn wol—ik was ‘t hoast vergetn:
Hoo geet ‘t met oe wol ik naar geern wetn?”
“Heel good! Ik bin veurige wek met Jan trouwd!”
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2016-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)