Auteur: Annemie Mulders-Gordijn
In Hertme staat een huis, een nu helemaal vervallen huis. Dat huis ben ik en in dit verhaal vertel ik mijn geschiedenis. Zelf vind ik mijn geschiedenis wel interessant, hoe kan ik nu van het bouwhuis van een adellijk huis zo vervallen raken dat niemand mij meer hebben wil. Het is een verhaal vol hoogtepunten en dieptepunten, maar ik wil niet klagen. Misschien kan iemand mij nog redden.
Het begin
Mijn wieg stond in het richtersambt Borne dat de marken Zenderen, Bornerbroek en Hertme omvatte. In het richtersambt waren twee havezaten: Weleveld en Grotenhuis. Weleveld in Zenderen en Grotenhuis in Hertme. Borne was alleen bekend van de Meijershof, het hele richtersambt hoorde tot de bisschoppelijke hoven van de bisschop van Utrecht.
In 1437 werd ik voor het eerst genoemd in een akte, maar de naam van de persoon die mij gebouwd had, weet ik niet meer. Hoe ik er toen uitzag, weet ik ook niet helemaal meer, maar ik had vast trotse gebinten van eikenhout uit de bossen van Twickel. Ook had ik mooi vakwerk. Ik was een trots huis, ook al was ik maar een bijgebouw van Havezate Grotenhuis en mijn eigenaar Sweder I van Averhagen droeg tienden af aan de heer van Almelo: Egbert. Sweder was rentmeester van Twente, een belangrijke functie. Maar het ging niet zo goed met Sweder, hij moest geld lenen (rente verkopen) aan de prior en het convent te Albergen. Sweders erfgenamen beleenden stukje bij beetje delen van mijn gebieden. Ze bleven wel bij mij wonen.
In 1532 kreeg Sweder III van Averhagen ruzie met zijn familielid Ludger van der Beecke want Lugder (een vrouw) had rechten op mij en ook het vruchtgebruik. Ze mocht dus bij mij wonen als ze dat wilde. Maar het is niet bekend of zij ook inderdaad bij mij woonde, mijn eigenaar woonde in het Venhaus nabij Munster.
De Reformatie
In de eerste jaren van de Reformatie was ik nog in het bezit van katholieke erfgenamen van Sweder. In 1631 bleek kanunnik Adriaan van Averhagen mijn eigenaar. Hij woonde niet bij mij, er was toen wel een zetbaas die mij verzorgde en mijn landerijen bewerkte. Er moesten immers nog steeds tienden afgedragen worden. Ik was wel een stuk onaanzienlijker geworden, de tienden die betaald werden, waren kleiner.
Grote strijd ontbrandde over het geloof. De Schele van Weleveld waren overgegaan tot het nieuwe geloof. Mijn eigenaren waren katholiek gebleven en hadden geen toegang meer tot het ridderschap. Zo ging het toen ook met de katholieken in die tijd. Ze mochten hun godsdienst niet meer uitoefenen en werden van belangrijke banen uitgesloten. Kerkdiensten mochten niet meer in kerken, maar werden onzichtbaar vanaf de weg in huizen gehouden. In 1670 woonde een priester, Albert Becker, bij mij. Hij hield diensten voor de gelovigen uit de buurt en uit Borne. Er stond immers geen katholieke kerk meer in Borne, de godsdienstoefeningen moesten elders worden gehouden. De van oorsprong katholieke St Stephanuskerk veranderde in een protestantse kerk. De gereformeerde overheid verbood alle andere godsdiensten maar onder de bezetting van Bommen Berend (1672-1674) mochten er weer godsdienstoefeningen gehouden worden. Maar de mensen waren bang, de priester bleef bij mij wonen. Johan Lefers werd de volgende priester. Hij had geen geld om mij mooi te houden, hij moest zich vaak verstoppen en de katholieken uit de omgeving waren ook maar arme mensen. De godsdienstoefeningen werden nog steeds heimelijk gehouden en de gelovigen hadden het volgende bedacht: de klopjes uit Borne, Zenderen en omstreken hulden zich in witte lakens en joegen zo degenen die niets met de katholieke kerk te maken hadden voldoende angst aan om weg te blijven van mijn huis. Misschien is het maar een verhaaltje, maar zo kwam ik wel op mijn latere naam. De klopjes waren zelfstandige, vrome vrouwen, niet aan een klooster gebonden. Zij hielden godsdienstonderwijs aan jongens en meisjes als de priester ver weg was en baden veel ook voor zieken en stervenden. Ze werden ook wel “birrjöännekes” genoemd. Toen werd ik voor het eerst als een Spookhuis gezien.
Ook de beroemde vicaris Potkamp heeft enige godsdienstige diensten uitgevoerd in mijn huis.
En zo werd ik eigenlijk steeds armer en armer, in 1675 ben ik alleen nog maar een haardplaats en hetzelfde als alle boerderijen in Twente. Mijn grandeur is verdwenen helaas.
De 18de eeuw
De 18de eeuw was voor mij een magere tijd. Geert Mulert woonde bij mij, hij mocht dan wel markerichter van Hertme zijn, maar hij was arm. Zijn zoon verkocht mij aan Anna Elisabeth Schele van Weleveld voor 8000 gulden. In 1725 maakt zij haar testament op in mijn huis. Anna was stiftsjuffer in Weerselo maar zij kwam naar mijn armen om te sterven. Anna had twee zussen, Mechteld en Hadewijch en zij liet al haar bezittingen na aan Mechteld, die op het laatst in de kost was bij haar dochter. Alleen beschikte Mechteld nog over het huis. Zij liet het goed weer na aan Gerrit Schoenmaker te Munster, maar hij genoot niet lang van het goed. Oplopende schulden zorgden ervoor dat ik weer werd verkocht.
Daarna ging het heel slecht met mij, het oude huis werd afgebroken en een nieuw huis werd gebouwd. Mijn oude gebinten deden nog wel dienst, maar een trots huis was ik niet meer. Nu leek ik wel erg op een “los hoes” zoals er zovele waren in Twente. In een beschrijving kon je lezen dat ik beschikte over “een kamertje bovenaan het huis, een kamer met een bed, een keuken en een washok, alsmede enige hutten rondom het huis, daarbij twee paarden, een veulen, vijf koeien, zes kalveren en twee varkens.”
In 1757 werd ik, een doodgewone boerderij, weer gerechtelijk verkocht aan Hendrik Hulshoff. Mijn eigenaren hadden teveel schulden.
De nieuwe tijd
Hendrik Hulshoff was rijk, was een zeer vooraanstaand lid van de Doopsgezinde gemeente. Ik verheugde me alweer op enige rijkdom, maar dat ging niet door. Hendrik leefde sober en was wars van rijke opschik. Hij verzorgde mij goed, maar helaas stierf Hendrik in 1761. Zijn kinderen erfden mij. Zijn kleindochter Trijntje werd later mijn eigenaresse, maar zij woonde niet bij mij. Nog veel later, na vele erfgenamen die allemaal elders gingen wonen, werd ik in 1907 publiekelijk geveild. Dat voelde voor mij wel als een nederlaag. Ik, van een belangrijk bijgebouw van een trotse havezate tot een te veilen boerderij!! Bernardus Meijer uit Hertme kocht mij.
Kunstschilder Johan Tibbe
Oh wat was ik blij dat ik toch nog een belangrijke functie kreeg: de bekende Bornse schilder Johan Tibbe kwam in mijn ruimte een atelier vestigen. Dat had ik nog niet meegemaakt, een beroemd man tussen mijn muren. Hij kon niet alleen mooi schilderen, maar ook vioolspelen. En jongelui, zijn leerlingen, kwamen, ik leefde weer helemaal op. Ik genoot van de gesprekken en de lessen, ik keek mee over de schouders van meester en leerlingen en als Johan Tibbe ’s avonds zijn viool pakte, luisterde ik met aandacht en droomde over vroeger tijden. Maar op een avond schrok ook ik heel erg. Johan speelde voordat hij ging slapen toen opeens harde knallen buiten klonken. We schrokken verschrikkelijk samen en Johan doofde snel de lamp en dook in zijn bed. Ik hield mijn adem even in. De knallen kwamen van twee ondeugende stropers die ons even lekker wilden laten schrikken. Het lukte hun ook nog. Nu scharrelden ook nog wel eens ratten om mij heen. Het lukte Johan om hen te dresseren. Als Johan floot, dan gingen zij op een rijtje zitten. Daar had ik veel plezier om. Maar helaas, ook Johan Tibbe liet mij weer alleen.
En wat nu
Nadat Bernardus Meijer mij had gekocht werden mijn landerijen bewerkt door hem en zijn broers. Nieuwe gebouwen werden rondom mij geplaatst,
vee werd in mij gezet, ik werd een sta in de weg. Niemand zorgde meer voor mij, ik werd verwaarloosd. Gaten vielen in sponningen en deuren. Het dak zakte wat in. Mijn naam is nu eigenlijk alleen nog maar Spookhuis en ja, als de wind door mijn gaten giert, kan het inderdaad wel spookachtig aanvoelen. Soms word ik boos en laat ik een dakpan vallen. Ik denk dat iedereen wel kon snappen waarom ik boos was. Ik dacht ook veel aan de mensen die bij mij gewoond hadden, hun geesten waren bij mij.
Afb. 03:
De foto’s (Afb. 02, -03 en -04) geven de huidige situatie weer van het Spookhuis. Foto’s: Annemie Mulders-Gordijn
Een groep trekt zich wel wat van mij aan. Die groep heet Heemkundevereniging Borne. Zij kennen mijn waarde en ijveren voor mij. Ik ben wel een rijksmonument, maar wie trekt zich daar wat van aan. Mijn eigenaar zeker niet. De vereniging heeft gepraat over verplaatsing, maar wie zal dat betalen en ben ik dan nog wel een rijksmonument. Er is gepraat over opknappen, maar wie heeft geld voor mij over.? Nee, ik denk dat mijn eigenaar denkt dat ik mijn tijd overleefd heb.
Bronnen
De havezathen van Twente en hun bewoners. Jhr. A. J. Gevers en A.J. Mensema
Uitg Waanders Zwolle en Rijksarchief Overijssel Zwolle
Havezate Grotenhuis te Hertme. Jaap Grootenboer. Artikel Boorn en Boerschop
de windekorenmeule van het Weleveld. M.G.E van Harten-Fransen. Uitg Heemkundevereniging Bussemakerhuis Borne (geen datum)
Archief HIP. Bovenverdieping Kulturhus borne.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2015-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)