Auteur: Jan F. Deckwitz
Aan bijzondere personen heeft het in Borne nooit ontbroken. In 2006 verscheen het boekje “Markante Bornenaren”. De beschreven personen zijn allen van na 1900. Ook vóór deze tijd had je bewoners die een speciale betekenis hadden voor het dorp. In Boorn & Boerschop 2011 nr. 1 is een artikel gewijd aan één van die bijzondere Bornenaren: Lubbert Drekkers. Met hem heeft u toen kennis gemaakt: ook met zijn vrouw en gezin, zijn betrokkenheid bij de stichting van de eerste RK-parochie in Borne, zijn zakelijke beslommeringen en zijn huizenbezit. Met de komst van de Fransen in ons land aan het einde van de 18de eeuw krijgen wij een andere Lubbert Drekkers te zien.
Inleiding
In de vorige aflevering heeft u kunnen lezen hoe Lubbert Drekkers er op het eind van zijn leven aan toe was. De laatste actie betrof de koop in 1793 van het halve huis dat hij eerder aan Abraham Bussemaker had verkocht. Alhoewel Lubbert uiteindelijk “arm” gestorven is, heeft hij zich wel weerbaar opgesteld. Dit vinden we terug in 1796 als de Fransen Holland hebben bezet. Door veranderende regelgeving meent Lubbert een eigen invulling hieraan te kunnen geven. Hem wordt een proces aangedaan. De aanleiding en een aantal wederwaardigheden tot dit proces is de kern van deze tweede aflevering gewijd aan zijn leven. Omdat de gebeurtenissen waar Lubbert bij betrokken was gezien moeten worden tegen deze nieuwe achtergrond – de inval van de Fransen in ons land en de veranderingen in het bestuurlijk systeem – zal hierna eerst kort uiteen gezet worden hoe die situatie was; daarna komen we terug op de betrokkenheid van Lubbert Drekkers.
De Fransen in ons land
Het laatste kwart van de 18de eeuw was een roerige tijd in de Republiek. De opkomst van de Patriotten, het halfslachtige optreden van Willem V, de aanhouding van prinses Wilhelmina in Goejanverwellesluis door de Patriotten, de inval van het Pruisische leger.
Gebeurtenissen waarmee de meerderheid van de bevolking zich afzette tegen de regentenkliek die meer dan 200 jaar het bestuurlijk systeem in de Republiek had gedomineerd. Ten gevolge van de inval van het Pruisische leger hebben veel Patriotten in 1787 besloten uit te wijken naar Frankrijk waar zij getuige waren van de revolutie die op 14 juli 1789 begon met de bestorming van de Bastille en uiteindelijk eindigde met de staatsgreep van Napoleon in 1799.
Nadat de Fransen in 1792 voor de eerste keer de zuidelijke Nederlanden waren binnen gevallen, het jaar daarna werden verdreven en vervolgens in juni 1794 een beslissende overwinning behaalden, werden de Zuidelijke Nederlanden (België) en Nederland beneden de grote rivieren definitief bezet. Eind december 1794 trad er een strenge vorstperiode in, waarbij de grote rivieren bevroren. De Fransen kregen toen de gelegenheid deze over te steken om de noordelijke Nederlanden te bezetten. Op 15 januari 1795 waren de Fransen reeds in Twente, op 17 januari in Utrecht en 20 januari in Amsterdam. Binnen enkele weken was geheel Nederland bezet. Op 19 januari, daags nadat Willem V naar Engeland was gevlucht, werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. Het volk was blij met de Franse bezetting, want het had meer dan genoeg van het regentensysteem en wilde veranderingen overeenkomstig de Franse uitgangpunten: “liberté, égalité, fraternité”: “vrijheid, gelijkheid en broederschap”. Wat men zich hierbij precies moest voorstellen wist niemand en dit had dan ook tot gevolg dat eigenmachtig optreden hier en daar plaatselijk aan de orde was: óók in Borne!
Bestuurlijke veranderingen
Binnen korte tijd werd bestuurlijk Nederland op zijn kop gezet: de provinciale Ridderschap en Steden werd hervormd tot “Provisionele Representanten van het Volk”. Leden hiervoor moesten worden gekozen uit de municipaliteiten, dat wil zeggen uit gekozen gemeentebesturen. Twente liep wat achter, pas in het najaar van 1795 waren alle municipaliteiten in Twente ingesteld.
Dit betekende ook dat de samenstelling van Provisionele Representanten van het Volk in Zwolle nogal omstreden was. Ook hier heeft het enige tijd geduurd voordat het duidelijk was wie hierin zitting hadden.
Vervolgens was de regelgeving vanwaar uit de representanten moesten regeren en handelen aan de orde. Min of meer werd afgesproken dat voorlopig de oude regelgeving zou worden toegepast. Het heeft ruim een jaar geduurd voordat er voldoende duidelijkheid was over de bestuurlijke inrichting.
De functie van drost was al lang zeer omstreden en de (adellijke) drost A. van Reede van Saesfelt, moest op 17 februari 1795 aftreden. Voor de overgangssituatie werd de patriot mr. J.W. Racer in Oldenzaal aangesteld als “provisioneel drost-verwalter”, echter ook in dit geval zonder duidelijke taakomschrijving. Men hanteerde ook hier de regelgeving van oudsher. Dat dit tot problemen zou leiden, lag voor de hand zoals we in het vervolg ook zullen zien. In 1799 is de functie van drost-verwalter definitief opgeheven.
Door de Patriotten werden in veel steden vrijwillige exercitiegenootschappen of vrijcorpsen ingesteld waarvan iedereen lid kon worden. Deze corpsen hadden een politionele taak: ordehandhaving wanneer nodig.
De bestuurlijke inrichting van het land was een eigen aangelegenheid, de Fransen bemoeiden zich hier niet mee, maar hielden wel een oogje in het zeil door plaatselijk militairen te huisvesten. In Oldenzaal werd een garnizoen van ca. 100 soldaten, een officier en een onderofficier gevestigd. Deze militairen werden bij particulieren ingekwartierd.
De situatie in Borne in 1795
In 1795 had Borne ca. 2000 inwoners waarvan 66% katholiek, 28% gereformeerd, 3,5% mennoniet en 2,5% joods was. De katholieken waren ruim in de meerderheid maar zij hadden in voorgaande jaren niet veel in te brengen. Bestuurlijk maakten zij nergens deel van uit en jarenlang was er sprake geweest van een zekere onderdrukking.
In de tweede helft van de 18de eeuw was sprake van enige verlichting. In 1785-1786 hadden zij eindelijk een eigen schuurkerk mogen bouwen aan de toenmalige Weerseloseweg (nu Koppelsbrink).
Het laat zich raden hoe de katholieken er direct na de Franse inval over dachten. Zij wilden ook een positie in het dorp. Lubbert Drekkers en Willem Maseland waren de katholieke voormannen die hiertoe vooral het initiatief namen.
De municipaliteit van Borne werd eerst in juni 1795 gekozen uit het volk. Dit had nogal wat problemen gegeven. Als rigter was Henrik Luirink voorgesteld. De buurtschappen Senderen en Hertme konden het niet eens worden met die van Borne. Blijkens een schrijven van J.W. Racer, van 16 juni 1795 aan de Provisionele Representanten van het Volk was de toestand hier zeer verward. De meeste stemgerechtigden in Borne prefereerden Johannes Jacobs als rigter, doch de andere buurtschappen hadden een voorkeur voor Lubbert Drekkers of Henrik Luirink. Op last van de Provisionele Representanten belegde J.W. Racer een vergadering van alle stemgerechtigden in Borne en met grote meerderheid werd in september 1795 Johannes Jacobs tot rigter verkozen. Lubbert Drekkers kon zich hier niet in vinden en stelde Racer zelf aan de orde; waar haalde deze het recht vandaan om de vergadering te beleggen en besluiten te bekrachtigen ook al was hij dan sinds enige tijd provisioneel drost-verwalter. Ook was het hem een doorn in het oog dat twee mennonieten, Teunis Bussemaker en Jan Mulder, in de municipaliteit van Borne waren gekozen.
Lubbert Drekkers werd dus geen rigter en werd ook niet gekozen in de municipaliteit. Wel had hij een leidende positie bij de plaatselijke militie. Hij ging hier voortvarend te werk, formeerde een eenheid en koos achter Zenderen een plaats om te oefenen. In de loop van het najaar van 1795 ontving hij vanuit Zwolle een kleine honderd wapens waaronder 75 geweren. Deze wapens werden bij hem thuis opgeslagen.
Opstand in Borne
In diezelfde tijd (1795) was Jan Herman Dorgelo schoolmeester van de Publieke School in Borne. Meester Dorgelo (1755-1811) kwam als schoolmeester van het Friese Ankum en was in 1781 in Borne aangesteld als schoolmeester. Hij was getrouwd met Aaltje Schutte en had twee kinderen; Martina (1789) en Janna (1792). Meester Dorgelo was tevens kerkmeester. Zijn school met woning stond tegenover de ingang van de Oude Kerk.
De katholieken hadden op 8 december 1795 ook een schoolmeester, Swier Smit, aangesteld maar zij beschikten niet over een eigen school. De school werd bij Swier Smit thuis of soms in de kerk aan de Weerselosestraat gehouden.
Op donderdag 14 januari 1796 kwamen Lubbert Drekkers en Willem Maseland, als vertegenwoordigers van de “Roomse gemeente”, bij meester Dorgelo aan de deur met de mededeling dat zij de volgende dag ook gebruik wilden maken van de school, door hier de katholieke kinderen toe te laten met als schoolmeester Swier Smit. Ze vonden dat meester Dorgelo gebruik kon maken van zijn eigen huis als school. Meester Dorgelo vroeg hen in wiens opdracht zij bij hem kwamen om de school op te eisen. Over en weer vielen woorden waarbij Lubbert Drekkers stelde niemand te erkennen als bestuurder of representant. De (katholieke) kinderen zouden de volgende morgen naar de school worden gebracht. Inderdaad stond de volgende morgen Lubbertus en een aantal dorpsgenoten (Gradus Hemmelder, Gerrit Jan Gaalman, Hendrikus Rutgerink, Höften Jannes) voor de school en eisten de sleutel van de school op. Meester Dorgelo had een en ander voorzien en gezorgd voor twee getuigen en stelde zich verder zeer formeel op. “Waar halen jullie het recht vandaan hier je eisen te stellen met een verwijzing naar bestuurders?” vroeg hij en vraagt Drekkers vervolgens om een schriftelijke bevestiging van zijn eisen. Lubbert had dit blijkbaar voorzien en overhandigt Dorgelo zijn “memorie voor meester Dorgelo”. Hij geeft hierin aan, geen enkele vertegenwoordiger of bestuurder te erkennen. Lubbert en zijn maten met de katholieke kinderen drongen de school binnen: zij waren veel groter in aantal dan de groep aanwezige kinderen in de school. Meester Swier Smit wordt met twee dorpsgenoten en de kinderen in de school achtergelaten. Meester Dorgelo weet zich geen raad en wendt zich nog dezelfde dag schriftelijk tot de drost-verwalter mr. J.W. Racer in Oldenzaal. In zijn brief geeft hij aan wat er is gebeurd. Het is duidelijk dat hij geen geweld wil gebruiken en met Lubbert Drekkers en de zijnen niet wil te praten. Hij vraagt Racer hoe hij in deze situatie moet handelen en verlangt een schriftelijke reactie.
Mr. W.J. Racer schrijft hierop een brief aan Johannes Jacobs, rigter van Borne, waarmee hij hem opdracht geeft om op te treden. De rustverstoorders dienen zich te onthouden van het lastigvallen van meester Dorgelo. Ook mag meester Smit de school niet meer betreden. Als Lubbert en de zijnen blijven volharden in hun gedrag dan zullen zij elk beboet moeten worden met honderd zilveren ducaten. De brief van Racer wordt door de onderrigter van Borne, G. Meijling, voorgelezen bij Lubbert Drekkers en zijn makkers.
De volgende dag, zaterdag 16 januari 1796, schrijft de echtgenote van meester Dorgelo, Aaltje Schutte, aan J.W. Racer dat de zoon van meester Swier Smit de katholieke kinderen heeft opgehaald en dat meester Smit school houdt in de “Roomsche Kerk”. Ze schrijft er tevens bij dat Lubbert Drekkers de dorpsomroeper opdracht heeft gegeven om rond te gaan en de bevolking op te roepen bijeen te komen in de oude kerk voor overleg.
Onder grote belangstelling stelt Drekkers hier het gebeurde in de school aan de orde en vraagt zich hierbij af met welk gezag Racer zijn orders geeft en wie hem in zijn functie heeft aangesteld. Lubbert stelt in de kerk dat de macht nu aan het volk is, die moet nu voor zijn vrijheid opkomen, we zijn al lang genoeg onderdrukt geweest. Hij stelt voor Racer nu af te zetten en desnoods gewapenderhand op te treden. Hij heeft hierna aan verschillende dorpsbewoners geweren uitgedeeld.
Diezelfde dag nog gaat Drekkers naar Oldenzaal, naar de Franse garnizoenscommandant om ondersteuning te vragen van hem en zijn manschappen om orde op zaken te stellen. Wat hij precies beoogde is niet geheel duidelijk maar de garnizoenscommandant neemt kennis van zijn verzoek en zegt niets te kunnen doen. De hogere legerleiding moet hierover beslissen. Drekkers wordt hierna afgewimpeld.
Escalatie
De volgende morgen zondag 16 januari komt de municipaliteit bij rigter Jacobs thuis in de huiskamer bijeen om het gebeurde rondom de school en in de kerk te bespreken. Een aantal dorpelingen verblijft in de keuken van Jacobs. De municipaliteit, vindt dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen en besluit de schutterij op maandag niet te laten oefenen.
Ook wordt besloten dit schriftelijk aan mr. J.W. Racer mede te delen.
Op een gegeven moment komt Lubbert Drekkers het huis van de rigter binnen en stelt zijn eisen: er ontstaat een woordenwisseling waarbij Lubbert naar voren brengt dat hij in Oldenzaal is geweest en gesproken heeft met de commandant van de Franse troepen, die hem volkomen gelijk geeft en een deel van zijn troepen ter beschikking wil stellen om hem te helpen zaken op orde te brengen. De vergadering van de municipaliteit vraagt Lubbertus of hij dit schriftelijk kan aantonen. Dit is niet het geval. Er ontstaat een stevige woordenwisseling. Men verzoekt Lubbert de kamer te verlaten. Lubbert reageert fel en scheldt Teunis Bussemaker uit. Rigter Jacobs treedt op en wijst Lubbert de deur. In de keuken aangekomen gaat Lubbert nog even door en herhaalt wat in de kamer aan de orde is geweest waarbij hij vooral aandringt om Racer aan te pakken. Hij maakt hem hierbij uit voor gauwdief, stuk vee en druipt daarna mokkend af.
Drekkers en Maseland vertrekken naar Oldenzaal om Racer te berispen over zijn houding en zijn gedrag. Racer wijst Drekkers echter op zijn eigenmachtige optreden en stelt dat hij bovendien ver buiten zijn boekje is gegaan. Drekkers vreest hem niet en daagt hem uit om hem dan maar gevangen te zetten. Hij zegt de nodige geweren te hebben en dat het Franse garnizoen hem behulpzaam wil zijn.
Racer vervoegt zich hierna bij de Franse commandant en hoort daar dat deze Drekkers niets heeft toegezegd. Sterker nog, hij kan totaal niet ingaan op verzoeken van Nederlandse kant, zelfs niet op dat van Racer. Als Racer later op de dag hoort van het gebeurde in Borne geeft hij rigter Jacobs opdracht Drekkers te arresteren en de wapens in te nemen.
Op maandag 18 januari reageert rigter Jacobs naar Racer. Jacobs geeft aan dat hij met enkele leden van de militie bij Drekkers thuis is geweest maar hem niet thuis trof zodat hij hem niet kon arresteren. Bij de huiszoeking zijn alle geweren in beslag genomen. Ook heeft hij de dorpsomroeper opdracht gegeven om rond te gaan om de door Drekkers geleverde geweren bij hem te laten inleveren. Hij zal ook leden van de municipaliteit oproepen voor een getuigenverklaring over het gebeurde in de kerk en bij hem thuis.
Op de vlucht
Lubbert Drekkers heeft het dorp verlaten en is gevlucht. Waar hij tot dan gezeten heeft is niet te achterhalen, maar in de laatste week van januari 1896 duikt hij op in de buurt van Bathmen. Hier bezoekt hij een herberg, aangegeven met de Battemer Moolen. Nu is “herberg” hier een groot woord: het was een korenmolen net buiten de dorpskern die ook herbergfaciliteiten had. Dit was een lucratieve bijkomstigheid want de molen lag aan de doorgaande weg van Deventer naar Holten, Rijssen, Delden en Hengelo.
In de herberg ontmoet Drekkers een aantal gasten: de boerenknecht Hendrikus de Boo en een zoon van de boerderij Groot Averink, bij de herberg Carelshaven in Delden, Berend Averink. Ook is een man uit Oldenzaal, Arij Ketwich aanwezig. Ketwich was tot voor kort soldaat geweest. Ook zijn de waardin en twee meiden van de herberg aanwezig. De gasten komen met elkaar in gesprek waarbij Lubbert zijn hart lucht door het gebeurde in Twente aan te halen. Hij noemt Racer een schurk, een gauwdief en opvreter van Twente. Hij heeft genoeg bewijzen om Racer te laten ophangen. De papieren hiervoor, bewijsstukken, heeft hij bij zich. Arij Ketwich vindt de belediging van Racer te gek voor woorden en eist de bewijzen te mogen inzien. Hij roept de overige aanwezigen op te getuigen over wat Drekkers aanvoert. De afloop van het gesprek is niet bekend maar ieder gaat hierna zijns weegs.
Lubbert Drekkers trekt verder en blijkt in maart 1796 in Kampen te vertoeven. Dit hebben de Representanten in Zwolle ook vernomen en laten in Kampen zowel omroepen als in een pamflet meedelen dat Drekkers wordt gezocht voor oproerige uitingen en belediging van de magistraat. Hij moet gearresteerd worden en naar Twente worden teruggebracht. Drekkers laat dit niet gebeuren en verdwijnt.
Voorbereiding voor een proces
Mr. J.W. Racer heeft niet stil gezeten. Hij geeft rigter Jacobs de opdracht getuigen te verhoren van de gebeurtenis in de kerk en bij hem thuis toen de municipaliteit bijeen was.
Op 14 februari 1796 ontvangt Racer een brief van de rentmeester Versteege van Twickel die van het gebeurde in de Battemer Moolen op de hoogte is gesteld door de twee boerenknechten. Rigter Averink te Delden krijgt van Racer de opdracht de twee boerenknechten te verhoren.
Ook wordt geprobeerd de waardin en de meiden van de Battemer Moolen te verhoren maar dit laatste lukt niet. Rigter Meijerink te Oldenzaal moet ten slotte Arij Ketwich verhoren.
Ondanks alle activiteiten omtrent de voorbereiding van een proces keert Lubbert Drekkers in de loop van de maand mei terug in Borne. Er wordt hem geen strobreed in de weg gelegd.
In de zomer van 1796 maak Lubbert Drekkers zich, samen met enkele dorpsgenoten, druk over het “recht van overpad” bij de cichoreifabriek van Ten Cate. Ook hier laat hij duidelijk blijken het niet eens te zijn met de Ten Cate’s. In het dorp gebeurt verder niets en niemand onderneemt iets tegen Drekkers.
Tot een proces komt het niet
Op 21 juni 1796 wordt door de Provisionele Representanten van Zwolle aan Lubbert Drekkers remissie (kwijtschelding) verleend voor de beledigende woorden tegen de municipaliteit van Borne. Als Racer dit verneemt, schrijft hij een brief naar Zwolle en toont zich hoogst verontwaardigd over het besluit. Er was toch veel meer aan de hand dan alleen de belediging van de municipaliteit! Zwolle reageert niet!
Ruim een jaar later, op 2 augustus 1797, schrijft Racer een brief naar Zwolle en voegt hier nogmaals kopieën van de brieven en getuigenverklaringen bij. Hij stelt dat van kwijtschelding van de strafvervolging er geen sprake kan zijn.
Op 3 augustus 1797 schrijft Gerhard Dumbar namens de Provisionele Representanten van het Volk aan Racer dat Lubbert Drekkers bij terugkeer in Borne bestraffend is toegesproken en dat Drekkers niet wist “hoe zich te gedragen bij de overgang van bestuur”, vandaar dat hem remissie (kwijtschelding) van misdaad is verleend.
Noten
Het voorgaande verhaal is gebaseerd op de processtukken zoals die ter inzage liggen bij het Historisch Centrum Overijssel (HCO) te Zwolle: toegangsnummer 33, inventarisnummer 33. Dit dossier is (helaas) niet volledig. In de nog aanwezige stukken wordt verwezen naar brieven en bijlagen die niet in het dossier zijn opgenomen. Het huidige dossier bestaat uit negen brieven en vijf getuigenverklaringen. Het dossier is getranscribeerd en zal ter beschikking van het archief worden gesteld.
Het dossier is getranscribeerd en zal naderhand in het archief van de vereniging worden opgenomen.
- De invloed van de revolutie van 1795 op de rechtelijke organisatie in Overijssel; Mr. A. Haga :HCO/VORG 1974 Zwolle;
- In de tweede helft van de 18ee eeuw werden vooral door de patriotten plaatselijk schutterijen ingesteld. Deze schutterijen hadden politionele taken en kwamen in het geweer in opdracht van de schout of rigter van een plaats. Wapens voor plaatselijke schutterijen werden via Ridderschap en Steden verkregen;
- Fabriquers en fabrikanten: Twente, Borne en de katoennijverheid 1800-1930: E.J. Fischer, pagina 52 en 53;
- Herberg “De Bathemer Molen” wordt reeds op de Hottinger kaart van 1773 aangegeven. De herberg stond op de plaats waar nu (2011) de molen “De Leeuw” staat.
- In 1823 als van Hoogendorp door Twente dwaalt, komt hij op doorreis naar Deventer óók in de herberg “De Bathemer Molen”, verfrist zich hier en wandelt verder naar Deventer. De reis van Hoogendorp is beschreven later in boekvorm verschenen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2011-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)