Auteur: Anja Tanke
In het eerste deel over Bornse mannen in dienst van het vaderland in Boorn & Boerschop 2009 nr. 3 zijn de lotgevallen beschreven van Julius Protzmann die koos voor een vrijwillig dienstverband bij het K.N.I.L. In het tweede en laatste deel van deze serie gaat het over mannen die niet vrijwillig kozen voor het leger. Zij kwamen op voor hun nummer en vervulden hun dienstplicht. Tot 1922 werd daarvoor de term nationale militie gebruikt. In het archief van de gemeente Borne is veel correspondentie te vinden over de Nationale Militie. Aan de hand van het archiefmateriaal treedt een aantal mannen voor het voetlicht.
Wat is de Nationale Militie
De Nationale Militie is de opvolger van de gewapende burgerwacht uit de Franse periode. Nadat Nederland in 1813 onafhankelijk was geworden, werd het leger gereorganiseerd. De militie moest voortaan zorgen voor de verdediging van het vaderland. Het korps Nationale Militie bestond uit mannen die vrijwillig dienst namen en bij een tekort daarvan, uit dienstplichtige militairen. In 1861 wordt bij wet vastgelegd dat het korps zal bestaan uit 55.000 manschappen, waarvan ieder jaar 11.000 man wordt vervangen door een nieuwe lichting. De dienstplicht duurde dus vijf jaar. Toen in 1922 de Dienstplichtwet van kracht werd, is de militie opgeheven.
![](https://www.heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2023/12/BB-2010-02-pag-14-15-Afb.-01-Bornse-mannen-op-herhaling-1.jpg)
Wie moet in dienst
De registratie van dienstplichtigen vond plaats in het jaar van de 18de verjaardag in de gemeente waar de man woonde. Er was een aantal eisen waaraan de vrijwilliger of loteling moest voldoen. De mannen waren ongehuwd of kinderloos weduwnaar, minstens 1 m 56 lang en lichamelijk geschikt. De registers waarin de dienstplichtigen staan ingeschreven worden militieregisters genoemd. Deze registers zijn in te zien in het Borns gemeentearchief.
![](https://www.heemkundeborne.nl/wp-content/uploads/2023/12/BB-2010-02-pag-14-15-Afb.-02-Inschrijving-in-het-militieregister.jpg)
In 1862 is een reglement voor geneeskundig onderzoek van kracht geworden. Op de lijst staan aandoeningen die het uitvoeren van de dienstplicht bemoeilijken, zo niet onmogelijk maken. Veel van de genoemde kwalen zijn nu goed behandelbaar. Je zult het toen maar gehad hebben! De lijst met afkeuringgronden is in totaal 10 pagina’s lang.
Hieronder een bloemlezing:
► Splijting, misvorming en ontaarding der nagels, met pijn of belemmering in de bewegingen.
► Uitgebreide versterving van de algemene bekleedselen.
► Zeer stinkend algemeen of plaatselijk zweet, vooral aan de voetzool, vergezeld van een roosachtige toestand.
► Te kleine (dwergvormige) ligchaamsgestalte. Verlamming van een der duimen, van een of meer vingers of vingerleden.
► Buiten- of binnenwaartsche, vóór- of achterwaartsche kromming van één of beide knieën, waardoor het gaan zeer bemoeielijkt wordt, of de militaire houding niet kan worden aangenomen.
► Verstijving (anchylosis) of verkromming der teenen, wanneer daardoor het marcheren of het dragen van het schoeisel bemoeijelijkt wordt.
► Verlies of beenbederf van de tanden en kiezen in dien graad, dat daardoor het spreken, bijten en kaauwen belemmerd worden.
► Splijting of verlamming van de sluitspier van den aars, met onvermogen om de drekstoffen terug te houden.
► Zeer stinkende adem uit den mond of door den neus.
► Alcohol-kwaadsappigheid.
► Misvorming van het hoofd, waardoor het dragen van het hoofdtooisel verhinderd wordt.
► Hardnekkige en aanhoudende hik.
Iedere gemeente kreeg jaarlijks een contingent opgelegd van het aantal mannen dat ‘geleverd’ moest worden. Als er meer mannen waren dan het te leveren contingent werd middels loting bepaald wie in dienst moest en wie niet. Deze loting werd verricht door de militieraad. Alle mannen uit een bepaald lichtingsjaar trokken een nummer. Had men pech dat men een laag nummer trok, dan wachtte de dienstplicht. Een hoger nummer werd meestal niet opgeroepen tenzij er door afkeuring of overlijden alsnog een plaats ingevuld moest worden. De dienstplichtigen traden in hun twintigste levensjaar in dienst. Bornse mannen kwamen over het algemeen terecht bij de infanterie.
Vrijstelling of afkeuring
Vrijstelling werd verleend als bleek dat de loteling de enige wettige zoon was. Jongere zonen konden weer vrijstelling krijgen wegens broederdienst. Ook op basis van lichamelijke gebreken kon iemand vrijstelling krijgen. Zo kreeg Hermannes Kuipers in 1832 één jaar uitstel wegens ‘lamheid’.
Sommige mannen werden afgekeurd. De reden van afkeuring staat ook weer vermeld in het militieregister, o.a. Bernardus van de Weer wegens een zwakke borst en zwak gezicht, Derk Looijs en Antonie Jenneboer wegens geringe lengte, zij waren resp.1 m 47 en 1 m 40 lang. Johannes Holtkamp werd afgekeurd wegens knobbeltering(1). Hij overleed voordat hij in dienst moest.
Remplaçanten
Tot 1898 kon iemand die was ingeloot zich laten vervangen door een remplaçant. Van deze mogelijkheid maakte Bernard Nieuwenhuis gebruik. In het militieregister staat zijn signalement vermeld: 1 el 656 strepen (lengte 1 m 65), aangesigt ovaal, voorhoofd hoog, oogen bruin, neus groot, mond gewoon, kin rond, haar bruin, wenkbraauwen idem, merkbare teekenen geen. Omdat hij een laag lotnummer trok werd hij tot de dienst aangewezen. In het militieregister laat hij noteren dat voor hem in de plaats dienst zal nemen Bernardus Seegink met lotnummer 68. Zo’n vervanger deed dat niet voor niets. Meestal werd bij aanvang van de dienstplicht een bedrag betaald en het restant bij de afloop ervan. Vaak werd een contract opgesteld dat werd vastgelegd bij een notaris. De remplaçant kreeg voor zijn diensten een mooi bedrag. Dat kon wel oplopen tot ƒ 300,–, rond 1875 het jaarsalaris van een arbeider. In de praktijk konden daarom alleen de beter gesitueerden zich vrijkopen.
Desertie
De straffen voor desertie waren niet mals. In mei 1831 ontvangt de burgemeester een brief van de gouverneur van de provincie Overijssel over de veroordeling van Johannes Huisman: …dat de milicien Johannes Huisman, nummer verwisselaar (remplaçant) van Jan Hendrik Dikkers loteling van 1826, bij vonnis van de temporairen krijgsraad van de vesting ’s Bosch d.d. 18 januari 1831 veroordeeld is tot tien jaar kruiwagenstraf met vervallen verklaring van den militairen stand wegens begane desertie uit eene vesting in de nabijheid van den vijand door middel van een valsche verlofpas, of permissie billet. Met de hierboven bedoelde vijand worden de vijandigheden tijdens de Belgische opstand bedoeld. Bij een kruiwagenstraf werd de veroordeelde geplaatst in een militaire strafgevangenis en onderworpen aan dwangarbeid.
Noten
- Knobbeltering: vorm van tuberculose die zich voordoet in het skelet.
website van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie
Met dank aan Hans Gloerich voor diverse militiereglementen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2010-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)