Boorn & Boerschop 1998-01: DE ROOMS-KATHOLIEKE PAROCHIE IN BORNE 1 “VAN KERK TOT KERK”

geplaatst in: Boorn & Boerschop, Publicatie | 0

Auteur: J.J. Grootenboer

Na de Reformatie van Borne en omstreken (Lit. 1)

In de jaren vóór 1800 speelt de adel een centrale rol in de regering van Twente en dus ook van Borne. In Borne is de macht in handen van de bewoners van havezate “Welvelde” in Zenderen. In het begin van de 15de eeuw trouwt Anna van Welvelde, als enig overgeblevene van haar geslacht, met de Westfaalse edelman Sweder von Schele van de Schelenburg. Sweder I en Anna blijven op de Schelenburg wonen en laten de havezate in Zenderen over aan een kastelein. Hun zoon Christoffer, die met Judith Ripperda trouwt, erft het huis Welvelde en vestigt zich daar ook. Het zijn de Schele’s die, zowel in het Westfaalse gebied als hier in Zenderen/Borne, de ”Nieuwe Leer” van Luther doorvoeren.

Afb. 01: Maarten Luther

Christoffer laat zijn kinderen dan ook in Lutherse geest opvoeden en zendt ze naar die Universiteiten die de opvattingen van Luther uitdragen. Het feit dat de Heren van het Huis Welvelde ook het collatierecht bezitten, geeft hen de macht die leer ook in eigen gemeenschap door te voeren. Met het collatierecht wordt bedoeld dat de Heren een centrale functie hebben in de benoeming van pastoor/predikant, schoolmeester en koster. Ze voeren ook niet voor niets de titel van “Overkerkeraad”. In die periode is Van Straalen pastoor in de Bornse Stephanusparochie. Van hem is weinig bekend, behalve dat hij niet zo standvastig zou zijn in de leer. Daar zijn weinig bewijzen voor. Als hij moet worden opgevolgd, benoemt “de kerkeraad” ene Johannus Niehof, afkomstig uit het Westfaalse Riezenbeek, tot pastor. Nijhof/Niehof is een Lutheraan in hart en nieren en is daarin standvastig. Hij wordt daarin sterk gesteund door Christoffer en Sweder II van het Huis Welvelde. Nijhof is een persoonlijk vriend van Sweder II. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de parochie als zodanig, naar geweten en principieel “Luthers” was geworden. Voor het gewone volk moet er nauwelijks onderscheid zijn geweest in de vieringen van de zon- en feestdagen. De inrichting der kerk, met altaren, muurschilderingen en beelden, blijft ongewijzigd en in de stijl van preken zal alleen de kenner een zeker onderscheid vinden. Wezenlijk anders dan bij de “Oude Leer” is de bediening van de eucharistie in twee gedaanten. In de THEORIE van Luther is de hostie niet “het lichaam van ons Heer”, maar het is niet aan te nemen dat dit op zich wezenlijk verschil, door het gewone volk is onderkend. Het kost de parochie dan ook geen enkele moeite om, op verzoek van de overkerkeraad (dus Sweder II) ten gunste van Nijhof te getuigen.
Als echter het Calvinisme ook in Overijssel veld wint, ontstaat er een conflict tussen de Ridderschap en de Steden en de Heer van Welvelde. Een conflict dat tientallen jaren zal duren. De “centrale overheid” eist de doorvoering van de Gereformeerde Leer tegenover alle andere vormen van geloven. Uiteindelijk verliest Sweder II dit gevecht. Hij benoemt dan nog alleen een pedagogus (leraar) en pastor op het kasteel. Eerst Rudolf Hegger uit Mettingen, die door de Superintendent van de Lutherse Kerk in Duitsland: Johannes Arndt, formeel tot kapelaan van Borne wordt gewijd en later Walter Molan. Van deze laatste is nog een grafsteen in de oude kerk van Borne te vinden. Uiteindelijk schrijft Sweder II in zijn kroniek:

  • Anno 1598, februari 2, werden in Borne de altaren en beelden uit de kerk gebroken op bevel van de drost Johan van Voorst, die dat in heel Twente liet doen om vervolgens de gereformeerde leer in te voeren. Er komen spoedig predikanten uit Deventer preken-. Voor de parochianen heeft dat verregaande consequenties. Onder de Lutherse vorm van eredienst is er weinig veranderd. De inrichting van de kerk met altaren, beelden en muurschilderingen blijven zoals ze zijn. De inhoud van de preken zal anders zijn en voor de ogen van de gelovigen is de breking van het brood en het nuttigen van de hostie in twee gedaanten, het meest in het oog lopende. Voor de Calvinisten zijn altaren, beelden en muurschilderingen, symbolen van “vervloekte afgoderij” en moeten dus worden bestreden. Openbare samenkomsten van andere kerken dan de gereformeerden, worden tegengewerkt. Dat betekent voor de rooms-katholieken: het zoeken naar andere wegen.

De tijd van de huismissen

Op allerlei plaatsen in de omgeving zorgen boeren en sommigen van de landadel die de religie trouw zijn gebleven,voor ruimten om de vieringen van de mis bij te kunnen wonen. De niet­erkende havezate “Grotenhuis” bij voorbeeld. Verder Te Wierik in Bornerbroek, Het Hulscher in Zenderen en het Erve Bartelink in Hertme. Vooral in het begin zullen er wel de nodige wrijvingen zijn geweest tussen de rooms-katholieke meerderheid en de “gereformeerden”. Maar langzaamaan worden de bijeenkomsten oogluikend toegestaan, al blijven de “plakkaten”, dus de verordeningen, formeel gehandhaafd. Gerechtsdienaren van de (plaatselijke) overheid noteren nauwgezet wat er al zo in de boerschop gebeurt. Het Boerenhuis van Groothuys in Hertme, als schuilkerk voorhanden, wordt zelfs zorgvuldig opgemeten en ingetekend: 26 voet en 5 duim breed en 58 voet en 8 duim lang! De hoogte tot de moerbalk was 10 voet en 9 duim. En de kapelle van Borne op de Kolk was lang: 22 voet en 5 duim, breed 20 voet en 5 duim en de hoogte tot de moerbalk was 11 voet en 1 duim.

In 1692 meldt de rapporteur dat diensten worden gehouden in het huis van Jan Holscher (Het Hulscher) doch alleen bij mooi weer op de achterhof. Het huis is heel slecht, maar genoemde diensten worden wel met toestemming gehouden door de Bornse geestelijken Bekker en Leevert! In 1724 bouwt Jan Hulscher een nieuw huis, na akkoordverklaring van de drost Bentinck, en vergroot zijn huis met verscheidene nieuwe balken zodat ook binnenshuis de diensten kunnen worden gehouden. De priester Meijer doet pogingen om ook diensten te houden op andere plaatsen dan de hiervoor genoemden, zoals op het Middendorp (Misdorp), maar wordt na een bezwaarschrift, gericht aan de drost van Twente, afkomstig van niet-katholieke ingezetenen, direct tot de orde geroepen. De diensten mogen alleen op de toegestane plaatsen gehouden worden.

Afb. 02: Ligging van de toegestane R.K. kerkruimtes in het Richterambt Borne

Richter Henri Nilandt (als overheidsdienaar zelf niet katholiek) meldt aan zijn meerderen dat de toegestane plaatsen zijn: Het Groothuis, Hulscher en Te Wierik. Hij meldt ook dat de R.K. parochie 1600 leden telt en dat er soms 1500 naar de mis gaan!! De telling is gehouden van personen vanaf zeven jaar. Voor hen is er geen kerkhuis of kerkschuur voorhanden.

Pogingen tot de bouw van een kerkhuis

Waarschijnlijk mede op grond van deze rapportage, probeert het parochiebestuur tot de bouw van een eigen kerkhuis te komen. Men koopt grond aan in het centrum van het dorp, dicht bij het Marktplein, van de Heer van Welvelde. Op die plaats, op de hoek van de Markt en de huidige Bekenhorst, tegenover het plaatselijke logement, zou de kerk komen te staan. Helaas steekt de drost van Twente uit Ootmarsum er een stokje voor en zo wordt er op die begeerde plaats geen kerk gebouwd.

In 1785, negen jaar na de affaire van de meisjes Hesselink uit Zenderen (die van gereformeerde huize waren maar zich rooms-katholiek lieten dopen en waartegen de drost van Twente, Baron van Heiden Hompesch, zich op basis van geldende verordeningen met een lange en harde procedure teweer stelt. De drost lijdt uiteindelijk echter een smadelijke nederlaag) dient het kerkbestuur een verzoek tot plaatsing van een kerkhuis in bij… de drost van Twente, Van Heiden Hompesch. Het bestuur heeft echter een andere plaats gevonden en wel op de Noordkamp aan de weg naar Weerselo, op grond van de Weduwe Eenhuis van de Meijershof. De plaats is volgens de aanvragers zorgvuldig gekozen, zodat het geen aanstoot kan geven aan de gereformeerden. De bouwkosten zijn bekend en bedragen fl. 10386,29,2.

Toch komt er een bezwaarschrift binnen van de plaatselijke predikant, Ds. Cremer. Zijn bezwaren zijn samengevat in driepunten:

  1. De ontworpen kerk staat te dicht bij de Hervormde Kerk.
  2. De ontworpen kerk staat te dicht bij de pastorie en de Weeme.
  3. De ontworpen kerk staat te dicht op de openbare weg.
    De predikant kent de verordeningen goed want zijn bezwaren zijn per plakkaat of verordening geregeld. Toch heeft de drost de machtiging tot de bouw per 11 augustus 1785 afgegeven en Dominee Cremer wenst de pastoor geluk met zijn nieuw te bouwen kerkhuis. Op 12 september 1785 wordt met de bouw begonnen. Aannemer is Herman Veehof, metselaars zijn Mannes Ziethoff en Jan Klensmann. Pastoor Lammertink legt de eerste steen, kapelaan Johan Mulder de tweede, Lubbert Dekkers de derde en Jan Mulder de vierde.

Om toch een beetje tegemoet te komen aan de eisen van de geldende regelingen, worden de toegangsdeuren aan de achterzijde, dus van de straat af, geplaatst. In 1786 is de bouw gereed. In 1787 wordt een beeld van de Moeder Gods gewijd. Het is vier en een halve voet hoog en staat op een console en is gemaakt door beeldhouwer Bernard Frankemuller die later ook het beeld van Jozef (met de lelie in de hand) maakt.

Afb. 03: De oorspronkelijke kerkschuur aan de Koppelsbrink, toen nog de uitvalsweg naar Weerselo

Ook twee kleine engelen met een trompet aan de mond. Kosten totaal fl. 46,10,=. In datzelfde jaar wordt er een orgel uit Nienhaus overgenomen en dat orgel wordt in 1811 door een nieuw vervangen. In 1811 volgt nog een preekstoel en een biechtstoel en in 1816 een nieuw doopvont. Het oude doopvont schijnt thans in de Oude Kerk van Delden te staan. In 1801 schenkt richter Joh. Jacobs een monstrans, gemaakt door F. Peter Zuforme. Het aardige is ook, dat in 1869 de firma Meyling en Stork de klok voor deze kerk giet. In de “nieuwe kerk” wordt ook materiaal uit het kerkhuis hergebruikt. Zo komt het oude crucifix uit 1598, een altaarhuis uit 1320 en een groot crucifix uit 1323 in de kerk terecht. Het laatste crucifix heeft, na de afbraak van deze kerk, nog een tijd lang dienst gedaan als kerkhofkruis op de begraafplaats achter de kerk-van-toen. Veel van deze liturgische attributen zijn in de loop der jaren verloren gegaan. Alleen het crucifix uit 1323 is bewaard gebleven en bevindt zich in de huidige St. Stephanuskerk. Dit oude crucifix dat eens op de begraafplaats achter de Koppelsbrink stond, is tijdens een stormnacht in de jaren veertig omgewaaid en dat werd aanleiding tot de bouw van de Mariakapel!

Afb. 04: De kerkschuur na de verbouwing tot Waterstaatskerk

Dan, in dat blijkbaar bouwlustige jaar 1818, volgt een verzoek tot de bouw van een toren bij de kerk. De bouw van een kerk in die tijd dient goedkeuring van de landsregering en de aanvraag loopt via het Ministerie van Waterstaat. Het feit dat Waterstaat goedkeuring hecht aan de aanvraag, doet de gedachte postvatten dat de kerk van toen geheel is verbouwd in een eigentijdse vorm, die van een z.g. “Waterstaatskerk” Lit. 2).

Een toren als zodanig te bouwen wordt n.l. niet toegestaan. De tekeningen van die Waterstaatskerk, die zich in het Rijksarchief in Den Haag bevinden, tonen n.l. een volkomen ander gebouw dan het oude kerkhuis. Waarschijnlijk is mede ter financiering van de (ver)bouw, het stuk grond aan de Bekenhorst in 1828 aan ene Fischer verkocht.

In 1836 volgt nog een uitbreiding van de kerk en in 1841 komt er een nieuw kerkorgel. De parochie groeit echter in tal en last. De kerk wordt te klein om de gehele gemeenschap behoorlijk te bedienen. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie is voor de plaatselijke parochies een enorme stimulans en overal verrijzen nieuwe en ruime kerken. Ook het kerkbestuur van Borne brengt de bouw van een nieuwe kerk in discussie…

In het tweede deel van dit artikel zal worden ingegaan op het conflict dat ontstaat over de plaats waar de nieuwe kerk gebouwd moet worden. Het oorspronkelijke plekje aan de Markt komt weer in beeld en veel pogingen worden gedaan om de kerk daar te realiseren. Als de kerk uiteindelijk toch op een andere plaats komt, zijn veel parochianen bedroefd. Daardoor ontstaat De legende van de “Zwartn Hook”.

J.J. Grootenboer.

Literatuur

  1. Sweder van Weleveld en zijn kerk.
    In: Boorn en Boerschop, jrg. 3, No. 1 en 2, pag. 24-28 en 56-59.
  2. Koninklijk Besluit 13 december 1818.
Afb. 05

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 1998-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)